Pagina:WilliamMorris1903KunstEnMaatschappij.djvu/55

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

zeer geringe mate beschaafd is, een groot aantal behoeften heeft, die door den georganiseerden arbeid van de gemeenschap bevredigd moeten worden. Van vader op zoon, van geslacht op geslacht heeft zich een groep menschen voortgeplant van bijna bovenaardsche bekwaamheid, die zich oefenden in het maken van werktuigen, waardoor men in het leven kon blijven, zoodat een groot deel van het gehoor van de meesters in de hoogere kunsten evenals zij zelven bezig was iets voort te brengen; de laatsten maakten dingen uitsluitend om te voldoen aan de geestelijke behoeften der menschen; de eersten voorwerpen welker hoofddoel was te voorzien in hun stoffelijke behoeften. Doch ofschoon in theorie al deze behoeften konden bevredigd worden zonder eenige uiting der verbeeldingskracht of beoefening van kunst, meldt ons de geschiedenis, dat het zoo niet blijven zou. De menschen, wier handen geoefend waren in het maken van allerlei voorwerpen, konden niet nalaten daarbij hun gedachten te laten gaan en ontdekten al spoedig, dat hun bekwame vingers iets van die gedachten konden uitdrukken en dat dit nieuwe genot hun niet hinderde in hun dagelijksch werk, want juist de arbeid, die hun een bestaan verschafte, gaf hun ook het materiaal, waarin hun gedachten verwezenlijkt konden worden; en zoodoende werkten zij ook voor hun genoegen en zonder dwang en hadden den vloek van den arbeid overwonnen en werden menschen in den waren zin des woords.

Hier zien wij dus twee soorten van kunst; de een zou blijven bestaan, ook indien de menschen geen andere behoeften hadden dan die, welke bijna zuiver geestelijk zijn en slechts middellijk het stoffelijke of lichamelijke raken. De andere soort, die door stoffelijke behoeften is in het leven geroepen, moet evenzeer de verlangens der ziel

33