Pagina:Winkler-Zand en duinen (1865).djvu/83

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
71
DE LIIMFJORD.

en met zout water gevuld geweest. En dit geeft ons hier aanleiding om aan de hand van Forchhammer een klein uitstapje te doen op het gebied der geologie. Deze doorbraak, zegt die geleerde, waardoor de Liimfjord in een zeeboezem en het noordelijke gedeelte van Jutland in een eiland veranderd werd, veroorzaakte opmerkelijke veranderingen. Het eerste en meest in het oogvallende verschijnsel was de plotselinge dood van bijna alle zoetwatervisschen die vóór de doorbraak in het kustmeer leefden, dat beroemd was wegens zijne menigte visch en groote visscherijen. Millioenen zoetwatervisschen werden op den oever geworpen, hetzij dood, hetzij stervende, en door het volk weggehaald. Slechts weinigen bleven in het leven en houden zich nog aan de kusten op, bij de monden der riviertjes die in den fjord uitloopen. De aal echter heeft zich langzamerhand naar de veranderde omstandigheden geschikt, en wordt in alle gedeelten van den fjord gevonden, terwijl het zoute water van den oceaan voor alle andere zoetwatervisschen noodlottig schijnt geweest te zijn. Het is meer dan waarschijnlijk dat het zand, dat bij gelegenheid van de inbraak in den fjord gespoeld is, op vele plaatsen eene laag doode visschen bedekt, en dus den weg bereid heeft voor eene laag met versteeningen, gelijk wij in zoo menige andere vorming der aardkorst aantreffen.

Daar het eene wet der natuur schijnt te zijn dat dieren, die plotseling sterven terwijl zij nog in volle kracht zijn, het geschiktste zijn om door middel van de versteening bewaard te blijven, vinden wij hier eene