lijke kuilen in den bodem zijn, maar slechts ophoopingen van door de duinen gekeerd en afgedamd water, toch langs hunne westelijke oevers, dat is aan den voet der duinen, eene diepte van meer dan honderd dertig voet hebben, en daardoor zijn hunne bodems gemiddeld niet minder dan tachtig voet beneden laagwaterpeil. Hunne westelijke oevers zijn steil, overeenkomstig de binnenhelling der duinen, terwijl op de noordoostelijke en zuidelijke oevers de helling van den bodem zeer gering is. De grootste diepte dezer poelen beantwoordt aan die van de zee op tien mijlen afstand van de kust. Zou het gewigt van het zand den grond waarop het ligt ineengeperst hebben en zoodoende eene zakking of verlaging van de vroegere oppervlakte veroorzaakt hebben? Wie zal dit beantwoorden; doch waar is het dat er eene ontzaggelijke hoeveelheid zand op die kust geworpen wordt. Brémontier schat de hoeveelheid zand die jaarlijks op de kust van Gascogne geworpen wordt, op vijf kubieke toises op de strekkende toise, of meer dan tweehonderd twintig kubiek voet op de strekkende voet. Laval bevond, door waarnemingen gedurende zeven jaren volgehouden, dat die hoeveelheid was vijf en twintig mètres op de strekkende mètre, dat is gelijk aan tweehonderd acht en zestig kubiek voet op de strekkende voet. De geheele hoeveelheid zand die jaarlijks op de kust van Gascogne geworpen wordt, schat Laval op 6 000 000 kubieke ellen, dat is drie of vier maal grooter dan die op de kust van Jutland geworpen wordt, volgens de waarnemingen van Andresen.
Pagina:Winkler-Zand en duinen (1865).djvu/87
Uiterlijk