Naar inhoud springen

Pagina:WitteHeinrich1890 In en om Valkenburg.djvu/121

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
109
EN DE DALEMERWEG.

Wij treffen toevallig het laatste en de voerman biedt ons aan ons dáárheen te brengen, waar men aan het werk is; voor welk aanbod we echter bedanken, omdat we te warm en thans voor den overgang in die koele lucht niet ingericht zijn.

Voorbij het café gaan we verder eenigszins rechts den sterk dalenden, zeer ongelijken, maar overal fraaien hollen weg af.

Wil men een plek bereiken met een bij uitnemendheid fraai uitzicht, dan zie men hier ter rechterzijde goed uit; immers na een minuut of vijf komt men aan een eenigszins open plaats, waar men een kleine holte in den berg ziet. Men verzuime vooral niet dáár door het weiland naar boven te gaan, niet maar tot naast, maar tot juist boven de rotsopening, die eigenlijk slechts een ondiepe holte blijkt, precies groot genoeg om tot schuilplaats te dienen bij een regenbui.

Van dit punt ziet men op den voorgrond het lommerrijke dal als een prachtige schilderij voor zich liggen, en daaroverheen een vergezicht over en op de zich in den nevel als oplossende bergen, dat moeilijk zou te beschrijven zijn.

Inzonderheid echter zijn het de zich links en rechts verheffende allerwege dicht begroeide bergen, die een geheel vormen, dat men geruimen tijd achtereen zou willen blijven genieten. Wij aarzelen dan ook niet dit weinig bezochte plekje een der allerschoonsten in deze schoone landstreek te noemen.

Een weinigje verder komt men op de plaats, waar de straks genoemde Collognaarsweg in de Sibber Grub uitloopt. Hadden we dus, bij die Populieren en de kapel, aan den kruisweg, den rechtschen weg gekozen, dan waren we hier terecht ge-