GENHEEK EN HEIHOF.
We wandelen, in de richting van het station, het hôtel Vossen voorbij, gaan den spoorweg dwars over, en volgen den grooten rijksweg naar Heerlen, dat echter heel wat verder ligt dan ons tegenwoordig plan is.
Deze breede, fraaie weg loopt zeer langzaam op en vordert dus geen bijzondere inspaning.
Wanneer we echter na een poosje wandelens even omzien, komen we tot de overtuiging dat we zoo ongemerkt al vrij wat hooger kwamen, en staan we zeker een oogenblik stil, om met welgevallen onzen blik te laten weiden over het fraaie panorama dat zich voor ons uitstrekt.
"Een mooie weg" zegt de een, en de ander knikt even ten teeken van instemming. Intusschen, we zijn pas aan het begin, en hoe hooger we komen, des te breeder ontrolt zich dat panorama, zoodat wij het spoedig met elkaar eens zijn, dat deze weg—immers dit gedeelte ervan—gerustelijk onder de schoonsten van ons land gerekend kan worden.
Na een kwartier zien we, ter linkerzijde, een anderen breeden oploopenden rijksweg. Het is de weg naar Nuth, dien we ook kunnen volgen om aan