hooren), deze lieve wandelweg niet in orde gemaakt en gehouden wordt.
Juist in den Zuid-Oostelijken hoek van de gemeenteweide gaan we door een tourniquet en bevinden ons thans op een tamelijk breed pad, aan den voet van den berg.
We krijgen nu een herhaling van hetgeen we zagen op den weg van Valkenburg naar Geulem, en ons geduld wordt niet lang op de proef gesteld, want, is de berg langs de weide en onmiddellijk door den tourniquet gelijkmatig begroeid, juist bij het witte huisje, dat we hier vóór ons zien, verandert dit, en krijgt het geheel een grilliger, imposanter, zeggen wij gerust schilderachtiger karakter. We wandelen hier langs hooge, steile rotsen, overal met begroeide hellingen afgewisseld, terwijl een aantal grootere en kleinere openingen daaraan een voor deze streek zoo eigenaardig karakter geven.
Wat verderop daarentegen is de berghelling weer gelijkmatiger glooiend en met dicht bosch bezet, terwijl de vlakte tusschen den bergvoet en de Geul, overal beteeld wordt.
Weldra volgt een zeer dicht begroeide vallei, waarbij we onwillekeurig stilstaan, niet alleen om het fraaie gezicht in die vallei zelve, als wel en meer bepaald om de grillig vooruitstekende rotspunten aan den linkerhoek, die volmaakt op een oude slotruïne gelijken. Die gelijkenis is zelfs zóó treffend, dat, zag men er een afbeelding van met een gefingeerden slotnaam er onder, men daarvan zonder eenigen twijfel dupe zou zijn.
De berg doet zich nu steeds, met zijn hooge, steile, meerendeels naakte wanden, zeer schilderachtig voor, en wij aarzelen geen oogenblik om het ge-