Pagina:WitteHeinrichFlora1868.djvu/138

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

78

Maar genoeg hiervan. Ook het prachtige geslacht Diervilla is genoegzaam uitsluitend van Japanschen oorsprong, en bevat veel wat onze tuinen tot een waar sieraad strekt.

Gewoonlijk vindt men de soorten, verscheidenheden en bastaarden van dit geslacht in de handelscatalogi aangeboden als Weigelia's. Dit is minder juist, en de naam Diervilla verdient voor deze planten de voorkeur, krachtens het steeds door de kruidkundigen—ook in dit geval—gehuldigde regt van prioriteit.

De naam Diervilla toch is reeds afkomstig van den voor zijn tijd uitstekenden Franschen kruidkundige Joseph Pitton de Tournefort, die in de laatste helft der 17de en in de eerste jaren der 18de eeuw leefde, en dit plantengeslacht, waarvan toen nog slechts ééne enkele, in Noord-Amerika te huis behoorende soort bekend was, toewijdde aan den Franschen heelkundige Dierville, die destijds Noord-Amerika bereisde en vandaar in 1708 aan Tournefort takken ervan toezond.

Eerst in 1790 werd deze plant, thans als Diervilla canadensis bekend, door Linnaeus Lonicera Diervilla genoemd, en levend in Europa ingevoerd, en o. a. in 1816 onder den naam Diervilla humilis door Sims in Curtis's Botanical Magazine afgebeeld.

De Zweedsche kruidkundige Thunberg, die drie jaren (1775–78) in Oost-Indië en inzonderheid in Japan doorbragt, vond op zijne reizen in 't laatstgenoemde land eene andere soort van dit geslacht, die hij, blijkbaar onbekend met Tournefort's beschrijving, in zijne, in 1784 verschenen Flora Japonica bekend maakte en beschreef als de type van een nieuw geslacht, dat hij Weigelia noemde, naar C.E. v. Weigel, die in 1748 te Stralsund geboren, later Hoogleeraar in de scheikunde te Greifswald was, en ook o.a. eene Flora van Pommeren uitgaf.

Dat Thunberg met de vroegere beschrijving van Tournefort niet bekend was, meen ik hieruit op te mogen maken, dat, waar hij in bovengenoemd werk, bl. 90, zijne nieuwe Weigelia beschreef en op tab. 16 afbeeldde, hij van de N. Amerikaansche soort geenerlei melding maakt.

Dit nu wetende, kan het voor niemand twijfelachtig zijn, welke van deze twee benamingen het meeste regt van bestaan heeft.

Dit erkende dan ook de Heer Planchon en tegelijk met dezen de Heer Carrière, waar de eerste in van Houtte's Flore des Serres, etc., VIII. 1852–58, p. 287 eenige bijzonderheden mededeelt betreffende de toen kortelings ingevoerde D. amabilis, en de tweede, naar aanleiding dezer soort, welke hij daar (bl. 289) wetenschappelijk beschreef, tegelijk een overzigt gaf van de toen in de tuinen gekweekte en de verder bekende, maar nog niet ingevoerde soorten van dit geslacht.

"Malgré notre vif désir," zegt Planchon, „de respecter les dénominations devenues vulgaires dans le langage horticole, force nous est de substituer au mot Weigelia, celui de Diervilla que recommande le droit d'ancienneté."

En toch—wat doet niet de kracht der gewoonte!—gaat dezelfde kweeker, in wiens werk dit gezegd werd, voort, met in zijn Catalogi de thans bekende soorten onder den straks in zijn eigen orgaan verworpen naam aan te bieden.

Hoewel de naam Diervilla mede vrij algemeen bekend is, zal toch vermoedelijk Weigelia het burgerregt bij de kweekers wel behouden. Geheel verkeerd is het echter, om, zooals som-