Pagina:WitteHeinrichFlora1868.djvu/140

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

80

zelf van de D. amabilis nog zouden winnen, en de ondervinding bewees weldra dat men zich niet vergist had.

Thans kennen wij onderscheidene bastaarden, ook eene bontbladerige verscheidenheid, meest alle door den Heer van Houtte gewonnen, alle wedijverende om den prijs der schoonheid, maar alle schoon, alle mild en sierlijk bloeijend.

Hij, die de fraaije plaat in het straks genoemde werk van van Houtte (tab. 855) ziet, zou bijna meenen dat in dit opzigt niets sierlijkers te wenschen is; vergelijkt men echter daarmede onze 20e plaat, dan blijkt hoezeer deze hybride het van de oorspronkelijke wint. Niet alleen toch zijn de bloemen grooter, maar ook de kleur is veel levendiger, terwijl hier een der slippen van de bloemkroon gedeeltelijk geel is, wat bij de echte D. amabilis niet het geval is.

Niet minder dan twaalf verschillende hybriden dezer soort vind ik in den Catalogus van de firma von Siebold & Co. te Leiden aangeboden, behalve nog eenige zelfstandige soorten, waardoor het getal tot twintig klimt.

Waar ik eene der hybriden van de bevallige Diervilla als vertegenwoordigster dezer soort en van 't geslacht tevens hier wilde opnemen, meende ik geen betere keuze te kunnen doen dan die te doen afbeelden, welke door van Houtte naar hém genoemd werd, die 't allereerst tot de verspreiding der soort in Europa heeft bijgedragen. Het moge tegelijk beschouwd worden als eene welverdiende hulde aan den man, die niet alleen om zijn innemend karakter algemeen geacht wordt, maar die ook door zijne praktische kennis den Amsterdamschen Hortus op eene zoodanige hoogte bragt, waardoor deze inrigting eene waardige mededingster van meest alle dergelijke in Europa werd.

Terwijl de Diervilla's over 't algemeen in den voorzomer bloeijen, zijn er onderscheidene die in 't najaar voor de tweede maal, al is 't dan ook niet zoo rijk, hare bloemen vertoonen. Voeg men daarbij dat men eene ruime keuze heelt wat de kleurschakeeringen betreft, daar deze geelt andere wit, de meeste zacht rooskleurig of helderrood zijn; vervolgens dat ze tegen onze strengste winterkoude bestand, en bovendien niet zeer keurig zijn wat grond en standplaats betreft; en eindelijk dat ze zeer goed het snoeimes verdragen, en derhalve op eene gewenschte hoogte kunnen gehouden worden; dan blijft er dunkt mij niets meer te zeggen over, wat aanbevelenswaardig kan zijn voor deze planten.

Ook wat hun vermenigvuldiging betreft, zal men moeijelijk heesters vinden die zich gemakkelijker naar onzen wensch schikken. Door stekken, zelfs al plant men die in den zomer in den open grond, of anders in een konden bak, bekomt men in korten tijd zooveel jonge planten als men maar wenscht en die reeds in het volgende jaar tot fiksche struiken opgroeijen. Ook zaden geven ze alle in overvloed, zoodat het niet te verwonderen is, dat zij in betrekkelijk korten tijd burgeressen van schier iederen tuin geworden zijn.