Naar inhoud springen

Pagina:WitteHeinrichFlora1868.djvu/181

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

107

Dit moge tot verklaring van het zooeven genoemde verschijnsel voldoende zijn; wenden we nu tot de op de nevenstaande plaat afgebeelde plant.

Californië is een rijk land; niet alleen toch dat de bodem veel edel metaal bevat, maar hij brengt ook een schat van planten voort, die zich door sierlijkheid van ontwikkeling of fraaije bloemen onderscheiden, en waarvan een groot aantal eerst in de laatste eeuw wetenschappelijk beschreven, vele pas, sedert op dat land om zijne grondproductie de algemeene opmerkzaamheid gevestigd werd en het een groot aantal Europeanen van allerlei gehalte tot zich lokte, naar ons werelddeel werden overgevoerd, waar ze thans de tuinen niet weinig tot sieraad verstrekken.

Vooral onder onze tegenwoordig meest geliefde éénjarige gewassen zijn er een aantal, die van Californischen oorsprong zijn, en opmerkelijk is het inderdaad dat die planten van beperkten levensduur, welke dáár oorspronkelijk thuis behooren, zich over 't algemeen door een keurigen bloei kenmerken.

Ik was aanvankelijk voornemens hier het een en ander omtrent de éénparige planten in 't midden te brengen, wat ik echter tot eene volgende gelegenheid, die vermoedelijk wel spoedig komen zal, wil uitstellen.

De familie der Hydrophylleën, waartoe deze plant behoort, wordt gevormd door een zeer beperkt aantal geslachten, alle van Noord-Amerikaanschen oorsprong, terwijl alleen het geslacht Phacelia ook in Chili en Peru aangetroffen wordt. Alle zijn ze sints langeren of korteren tijd lievelingen der beminnaars van fraaije zomerbloemen, en zullen, dank zij haren fraaijen bloei, wel niet ligt aan vergetelheid prijs gegeven worden. Eutoca, Phacelia, Nemophila leveren ettelijke uitnemend fraaije soorten op, terwijl de overblijvende Hydrophyllums in elke verzameling van zoogenoemde "vaste planten" aangetroffen worden.

Het geslacht Whitlavia werd het eerst ontdekt door den Ierschen reiziger Thom. Coulter, die Noord-Amerika doorreisde en gedroogde voorwerpen van het tweetal door hem ontdekte soorten naar Engeland zond, alwaar die planten, in 1845, door Dr. W.H. Harvey, naar een Engelsch natuurkundige Whitlav genoemd werden. Beide soorten verschillen hoofdzakelijk van elkander door de grootte der bloemen, 'twelk dan ook Harvey aanleiding gaf om de ééne Whitlavia grandiflora (de grootbloemige W.), de andere Wh. minor (de kleinere) te noemen. Uit den aard der zaak heeft de eerste, uit een schoonheidsoogpunt, de meeste waarde. De kleinbloemige komt dan ook wel hier en daar in botanische tuinen voor, maar bleef in die der liefhebbers eene vreemdelinge, gelijk de zaden ervan dan ook in geen der handelscatalogi worden aangeboden. Eerst in 1853 werden zaden dezer beide planten door den Engelschen reiziger William Lobb naar Engeland overgezonden, alwaar zij in het volgende jaar bij de heeren Veitch, te Exeter en te Chelsea, bloeijende gezien werden.

Een éénjarig gewas, dat vrij gemakkelijk en overvloedig zaad voortbrengt, en, wat zijne ontwikkeling en bloei betreft, niet direct van een warmen zomer afhankelijk is, éénmaal in Europa bloeijende, blijft niet lang eene zeldzaamheid. Gewoonlijk is die plant reeds in het tweede jaar in veler handen en een jaar daarna algemeen verspreid. Is ze dan werkelijk fraai, zoo wordt zij met ieder jaar meer algemeen; heeft men er evenwel te hoog van opgegeven, dan verdwijnt