Naar inhoud springen

Pagina:WitteHeinrichFlora1868.djvu/200

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

120

'twelk tijdens den bloei wel ietwat op een hoekigen bloemsteel gelijkt, en hebben eenen kelk die in vijf lange en smalle slippen uitloopt. De bloemkroon is wat men noemt éénbladerig, met eene zeer korte buis, uitloopende in vijf lobben. Die lobben of slippen zijn helder blaauw, terwijl de buis, dus het centrum der bloem, wit en daarbinnen een vijftal meeldraden om een door drie stempels gekroonden stijl gegroepeerd is.

Als die helderblaauwe bloemen in grooten getale, want deze plantjes zijn zoo mildbloeijend dat men van de bladeren genoegzaam niets bemerkt, over dag door de zon beschenen worden, maken ze inderdaad een verrassend effect. Tegen den avond sluiten ze zich.

Men kweekt er ook een paar variëteiten van, ééne met witte, en eene andere met licht lilakleurige bloemen, die, hoe fraai overigens ook op zich zelf, toch in dit opzigt voor de soort moeten onderdoen.

Men kan deze plantjes—ook wel Venus-spiegel genoemd,—op tweeërlei wijze kweeken. Ze kunnen namelijk in September gezaaid, later uitgeplant en voorloopig op een lichte plaats bewaard, en dan in 't voorjaar dáár geplaatst worden waar men haar verlangt. Deze planten, die sterker worden en krachtiger uitstoelen dan de gewone voorjaars-zaadplanten, bloeien in Mei en Junij.

Gewoonlijk echter zaait men ze in April of Mei, 't zij eene kleine hoeveelheid bijeen, 't zij als randen of op een perkje, welke beide laatste handelwijzen verkieselijkst zijn. Déze plantjes kunnen, als ze ongeveer een palm hoogte bereikt hebben, bij regenachtig weder, nog opgenomen en verplant worden. Ze bloeijen in Junij en Julij. Ook in potten kan men ze zaaijen of opkweeken, en in dat geval uitnemend met andere planten aanwenden, b.v. ter versiering van balcons en dergelijke.—Op welke wijze ook behandeld, altijd zal men er over voldaan zijn.