HELLEBORUS NIGERLinn.
Nat. familie:
RANUNCULACEÆ.
Klasse en Orde van LINNÆUS:
POLYANDRIA POLYGYNIA (Veelmannige-Veelwijvige)[1].
Onder de planten die reeds aan de Ouden bekend waren niet alleen, maar die ook eene niet onbeteekenende rol in hunne geneeskunde vervulden, behoort ook de Helleborus, onder welken naam echter eertijds bij de Grieken twee verschillende geslachten begrepen werden, er namelijk het om zijne sierlijk geplooide bladeren hier en daar in de tuinen voorkomende Witte Nieskruid, tegenwoordig als Veratrum album bekend, en de zwarte Nieswortel, voor welk geslacht Linnæus den naam Helleborus meende te moeten behouden, en waarmede wij thans alleen te doen hebben.
Niettegenstaande men daarvan hier en daar een aantal verschillende soorten vermeld vindt, is toch het getal der ware soorten werkelijk hoogstens tot een vijftiental beperkt. Prof. Karl Koch is zelfs van meening dat men er strikt genomen niet meer dan een tiental als zoodanig kan onderscheiden, terwijl al de overige slechts als vormen en verscheidenheden daarvan te beschouwen zijn.
Zij worden inzonderheid in de bergstreken van Midden- en Zuid- Europa wild groeijend aangetroffen, en dat wel meer in het Oostelijk dan in het Westelijk gedeelte, vooral in het Kaukasische gebergte en in Klein-Azië, en kenmerken zich meest alle door een vroegen voorjaarsbloei.
Hierin evenwel wint de zwarte Nieswortel (Helleborus niger) het ontegenzeggelijk van alle andere. Deze plant toch, reeds van oudsher in de tuinen—in die der liefhebbers echter