142
te begrijpen en voor den tijd waarin het werd voorgesteld hoogst verdienstelijk stelsel, waarnaar Linnæus de planten rangschikte, een ander gevolgd is, 't welk niet berustte op den toestand der sexuëele organen in de bloemen alleen, maar op de onderlinge, niet te miskennen natuurlijke verwantschap, waarbij van al de deelen, die de plant zamenstellen, rekenschap genomen wordt. Om de hoogere waarde van deze classificatie goed te begrijpen, is meer kennis van de plant en hare zamenstellende organen noodig dan ik bij het meerendeel der lezers mag veronderstellen; ook is het hier de plaats niet om daarover in een uitvoerig betoog te treden.
Hoewel men nu over 't algemeen slechts spreekt van het natuurlijke stelsel tegenover het vroegere sexuëele of kunstmatige, en men daardoor tot het besluit zou komen, als bestond er, even als er slechts één kunstmatig is, ook niet meer dan één natuurlijk plantensysteem, zou men zich toch zeer vergissen. Integendeel, men kent er verscheidene van deze laatste, door onderscheidene schrijvers voorgesteld en die, òf slechts plaatselijk, òf meer algemeen, 't zij zuiver naar de indeeling des auteurs, 't zij naar eigen inzigten gewijzigd, gevolgd werden.
Alle komen ze echter hierin overeen, dat daarnaar alle planten allereerst in eenige weinige hoofdgroepen verdeeld worden, die dan een groot aantal zoogenaamde familiën bevatten, op hare beurt zamengesteld uit een grooter of kleiner aantal geslachten.
Het verschil tusschen die verschillende stelsels ligt deels hierin, dat de één wat ruimer in de opvatting der karakters is die het kenmerk eener familie moeten zijn, terwijl de andere daarbij gestrenger, soms wel te gestreng te werk gaat; en, waar de eerste een zeker aantal planten tot ééne familie rekent te behooren, de andere een gedeelte daarvan, wijl dat zich door een zeker karakter kenmerkt, wat door anderen als van ondergeschikt belang geacht werd, weder tot eene afzonderlijke groep vereenigt; zoodat het ééne systeem uit meer familie's bestaat dan het andere.
Voorts heerscht er vaak een niet onaanzienlijk verschil in de orde, waarin verschillende auteurs die familiën elkander doen op volgen.
Wanneer het toch waar is—en dat zal wel nooit ontkend worden—wat reeds Linnæus gezegd heeft, dat "de Natuur geen sprongen maakt," dan moet er ook eene zeer naauwe verwantschap bestaan tusschen zekere familiën onderling, even goed als er eene geregelde volgorde in de getallenreeks is. Zoo is het getal twaalf, om een voorbeeld te nemen, naauw verwant aan elf, en iets minder aan tien; tusschen tien en twaalf is eene kleine gaping, tusschen elf en twintig eene veel grootere, die door aan elkander sluitende getallen aangevuld wordt.
Nu zou men wel zeggen dat dat aan elkander sluiten niet moeijelijk is, maar toch kan het tot zeer verschillende resultaten aanleiding geven, daar de één tusschen twee families a en b veel verwantschap ziet, lettende op de ontwikkeling van stengel en bladeren, en de andere, die meer bepaald de bloemen op 't oog heeft, tot de conclusie komt dat de verwantschap b.v. tusschen a en g veel grooter is.
Men bemerkt wel dat dit eene zuiver kruidkundige kwestie is, waarop het voldoende moge zijn, hier even te wijzen.
Nog een ander verschil bestaat er, in de voornaamste natuurlijke stelsels, ook op de volgorde betrekking hebbende, en dat betreft het punt van uitgang. Dit was het eigenlijk, waaraan