Pagina:WitteHeinrichFlora1868.djvu/26

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

4

en, al is 't ook op eene geheel verschillende wijze, den goeden naam van zijne stamsoort handhaaft.

Hiervan kan de lezer zich overtuigen door een blik te slaan op de hierbij gevoegde plaat, geteekend naar eene kortelings vervaardigde photographie van den bekenden Treurbeuk in den Leidschen Akademietuin, en dus een getrouwe afbeelding van dezen boom, waarover, naar het verschil van den smaak, vaak zeer uiteenloopende meeningen geuit werden.

Ik vond te gereeder aanleiding hem in deze verzameling op te nemen, daar deze karakteristieke boom inderdaad veel te weinig in aanmerking komt bij de beplanting van tuinen of parken, waar hij, mits met oordeel geplaatst, steeds een fraai en hoogst eigenaardig effect zal maken.

Men verlieze daarbij echter vooral niet uit het oog, dat hij zich nimmer regelmatig naar alle zijden ontwikkelt, maar steeds eene sterke neiging heeft om naar éénen kant over te hangen en takken voort te brengen. Staat hij volkomen vrij, dan zal dit naar het Zuiden plaats hebben.

Deze eigenschap, die hem voor vele doeleinden, waartoe men min of meer regelmatig groeijende boomen behoeft, volkomen onbruikbaar maakt, is aan den anderen kant oorzaak dat hij des te beter voor bijzondere bedoelingen geschikt is. Dit hangt natuurlijk van plaatselijke gelegenheid en zeker niet minder van den smaak af.

Als regel kan men aannemen, dat verscheidenheden van boomen met nederhangende takken, althans als ze tot eene stamsoort behooren, die gewoonlijk eene tegenovergestelde groeiwijze heeft, toevallig ontstane en alleen langs kunstmatigen weg in stand gehoudene misvormingen zijn. Wil men die door zaden voortplanten, dan zal het grootste gedeelte der op deze wijze voortgebragte jonge boomen—zoo niet alle—weder tot de oorspronkelijke type terugkeeren, zoodat de eenige zekere weg om dit doel te bereiken, die van veredeling is.

De Beuk is niet zeer keurig wat den grond betreft waarin hij groeit, mits die niet al te zandig en dus te schraal zij. Ook daarin groeit hij echter wel, maar erlangt op verre na die krachtvolle en schoone ontwikkeling niet, welke hij op zwaarderen, matig vochtigen grond verkrijgt. Dit geldt natuurlijk evenzeer voor den Treurbeuk als voor den gewonen.

Deze laatste groeit, van jongsaf aan zichzelf overgelaten, als een stevige boom regtop. De Treurbeuk daarentegen moet, zoolang hij jong is, door middel van een stok, later, gedurende eenige jaren aan een langen paal gebonden, regtop gehouden worden, zoo men niet wil dat de stam krom zal groeijen, vóórdat hij de gewenschte hoogte bereikt heeft. Want, als de top eenmaal zóóveel overhangt, dat de stam door de zwaarte daarvan als naar beneden getrokken wordt, dan zal die zich later wel blijven verlengen en zich met zijn jongste gedeelte op den grond nederleggen, maar zijn groei in de hoogte is dan ten eenemale beperkt.