Pagina:WitteHeinrichFlora1868.djvu/29

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
 

TECOMA (Bignonia) GRANDIFLORA Delaunay.

Nat. familie:

BIGNONIACEÆ.

Klasse en Orde van LINNÆUS:

DIDYNAMIA ANGIOSPERMIA (Tweemagtige-Bedektzadige)[1].

 

 

Onder de verschillende heesters, die in de tuinen tot bedekking van hooge muren aangewend worden, is de prachtige Bignonia grandiflora zeker wel de minst algemeen bekende en—ik haast mij het er bij te voegen—de meest aanbevelenswaardige.

Anders is het gesteld met eene daaraan zeer na verwante soort, de gewone Trompetbloem (Tecoma [Bignonia] radicans), welke Amerikaansche klimheester, hoe prachtig hij zich ook in den zomer, als elk der jonge takken in een tros groote, donker bloedroode, trompetvormige bloemen eindigt, voordoet, toch ver achterstaat bij de grootbloemige soort, die China en Japan tot vaderland heeft.

Die mindere bekendheid mag voor een gedeelte wel dááraan toe te schrijven zijn, dat de kweekers lang in de meening verkeerden, als zou deze plant niet tegen onze winters bestand zijn. De ondervinding heeft echter geleerd, dat dit wél het geval is, al is 't dan ook niet onder álle omstandigheden.


  1. De Klasse der Tweemagtige, de 14e van het sexueele stelsel, omvat alle planten, in welker bloemen zich vier meeldraden bevinden van ongelijke lengte, en wel standvastig twee kortere en twee langere; terwijl door Bedektzadige (Angiospermia) die planten bedoeld worden, welker zaden in een algemeen vruchthulsel of beter: waar, tijdens den bloei, de eitjes in een vruchtbeginsel besloten zijn; ter onderscheiding van de eerste Klasse der Didynamia, de Naaktzaadige of Gymnospermia, waar vier, (schijnbaar) naakte zaden op den bodem der bloem liggen; 'twelk bij alle lipbloemige planten (Labiatæ) zooals de Doove Netel (Lamium), de Salie (Salvia) enz. het geval is.
2