Pagina:WitteHeinrichFlora1868.djvu/31

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

7

Daar het verschil tusschen de, volgens de tegenwoordige opvatting, echte Bignonia's en de Tecoma's alleen in de vrucht te zoeken is, willen sommigen er zelfs nóg niet aan, en blijven ze alle Bignonia noemen. Tecoma is wetenschappelijk juister, maar de oude naam is ook gangbaar.

De Tecoma grandiflora, die eerst in 1800 uit China naar Europa ingevoerd werd, en de T. radicans, die reeds tegen midden der 17e eeuw, in 1640 namelijk, uit Noord-Amerika herwaarts kwam, leveren onderling genoeg verschil op, om ze, zelfs zonder dat ze bloeijen, gemakkelijk van elkander te kunnen onderscheiden.

Gelijk men weet ontwikkelen er zich op bepaalde afstanden aan de jonge takken van de gewone Trompetbloem (T. radicans) bundeltjes van korte wortels, zoogenaamde hechtwortels, die geene andere bestemming hebben, dan om den tak aan den muur of—gelijk in de vrije natuur 't geval is—aan de stammen en takken van andere, steviger boomen te bevestigen. Ook bij de T. grandiflora zijn die hechtwortels waar te nemen, maar in vergelijking met de andere slechts zeer spaarzaam en veel kleiner of korter. Hoewel beide zamengestelde en wel gevinde bladeren hebben, die zaagrandig en spits zijn, zijn die afzonderlijke blaadjes van de T. radicans vlak uitgespreid en matgroen, terwijl die van de T. grandiflora gegolfd en lichter, helderder groen zijn.

Het grootste verschil echter is in de bloemen gelegen. Deze zijn—de naam grandiflora (grootbloemig) duidt het reeds aan—veel grooter dan van de gewone, oudere soort; bovendien, terwijl ze bij deze aan de uiteinden der jonge takken digt opeen zitten, vormen ze hier een groote, wijd uitstaande pluim, uit een veel grooter aantal bloemen bestaande. De bloemen zelve hebben een veel breederen zoom en staan dus wijder open, terwijl eindelijk de kleur lichter en bij gevolg vrolijker is.

Een ander wezenlijk onderscheidingskenmerk vindt men nog aan de kelkbuis, die van scherpe kanten voorzien is, wat bij de T. radicans niet het geval is.

Het kan echter, waar ik de meerdere schoonheid van de hier afgebeelde soort tracht te doen uitkomen, mijne bedoeling niet zijn, der oudere iets van hare waarde te ontnemen. Integendeel; beide zijn zeer sierlijk bloeijende heesters, al wint ook de grootbloemige het in dit opzigt van de gewone. De Tecoma's behooren—tegelijk met Glycine sinensis—tot die klimheesters, welke onmisbaar zijn, waar men in eenen tuin met een hoogen tegen het Zuiden gelegen muur te doen heeft.

Men plaatse ze echter niet tegenover het Noorden. Wel is waar zullen de beide andere vermoedelijk ook daar wel in 't leven blijven; bloeijen zullen ze er echter niet. Wat de T. grandiflora betreft, deze zou, aan den winter- en inzonderheid aan den voorjaars-Noordewind blootgesteld zijnde, zeker reeds bij de eerste proefneming bezwijken.

Die in den Leidschen Hortus wordt 's winters in 't geheel niet gedekt. Wil men echter voorzigtigheidshalve den stam van onderen, gedurende den winter, met blad bedekken, dit is eene moeite, die geen half uur tijds vereischt, en als voorzorg niet af te raden is. Zelfs zou t niet kwaad zijn om een jongen, pas geplanten heester den eersten of de eerste twee winters met een weinig stroo of iets dergelijks ligtelijk te beschutten, 'twelk men dan, als de plant krachtiger wordt, nalaten kan.