203
heel, waardoor we dus, om aan de wetenschappelijke beschrijving getrouw te blijven, ál de gekleurde bladeren verstaan, zeer schoon is. Zelfs bij de enkelde bloemen bestaat die uit een ongelijk aantal bladeren; gewoonlijk bedraagt dat 6–10, die nu eens tamelijk gelijk-, dan weder ongelijkvormig zijn; meestal zijn de drie buitenste, waarop ik daareven doelde, het sterkst in de breedte ontwikkeld. De kleur is bij de verschillende bloemen zeer uiteenloopend: nu zijn ze wit, met rooden voet en roode aders, dan geheel lichter of donkerder rood, licht blaauw, donker blaauw, paars, enz.; niet zelden zijn ze ook zeer sierijk met zacht groen als doorwaterd.
De meeldraden zijn zeer talrijk en bestaan uit dunne roode helm draadjes en donker blaauwe helmknopjes; ze zijn zóó digt om de talrijke, op een convexen bloembodem in het midden der bloem geplaatste kleine stampertjes gezeten, die zich als een heuveltje waaruit fijne zwarte puntjes, de stijltjes, opsteken, voordoen, dat deze daardoor genoegzaam aan het oog onttrokken worden.
Zijn de enkelde Anemonen, onverschillig van welke kleur, in de hoogste mate fraai te noemen, niet minder is dit het geval met de dubbelde, die eene even groote verscheidenheid van kleuren opleveren.
Veelal zijn die bloemen volkomen gevuld en is er zelfs geen spoor van meeldraden of vruchtbeginsels meer in te vinden. Hij echter, die zich een weinige vertrouwd gemaakt heeft met de oorzaken van het dubbeld worden der bloemen, zal deze organen zonder eenige moeite kunnen aanwijzen, maar op verre na niet in hun oorspronkelijken toestand. Integendeel, ze zijn geheel van gedaante veranderd; de fijne meeldraadjes zijn grover geworden, en zien er zelfs min of meer bladachtig uit; en de kleine stampertjes.... deze beheerschen nu de bloem en zijn in die talrijke smalle, gekleurde blaadjes overgegaan, die het geheele binnenste gedeelte der bloem vullen, en door de oorspronkelijke breedere kelkbladeren ingesloten zijn. Ze zijn oneindig sterker ontwikkeld dan de meeldraden, hoewel ook deze pogingen aanwendden om een bladachtig karakter aan te nemen. Deze bleven met dat al klein, dwergachtig, smal en onaanzienlijk en zij, die in de enkele bloem de stampertjes aan onzen blik onttrokken, worden nu op hare beurt door deze, die geheel op den voorgrond treden, bedekt; alleen dan, wanneer men de kelkbladeren wat achteruit buigt, vallen ze als eene duidelijk herkenbare serie in 't oog.
De Anemone coronaria, gewoonlijk kortweg Anemoon genoemd, behoort thuis in de Levant, en haar voorkomen in de tuinen dagteekent reeds van vóór circa driehonderd jaar. Zooals ik reeds opmerkte speelden zij vroeger daarin eene voorname rol, maar moesten ze in de laatste jaren het lot deelen van zoo menige andere fraaije plant, van door het groot aantal nieuw ingevoerde verdrongen te worden. Moge het hier medegedeelde ten gevolge hebben dat er op nieuw meer algemeen de opmerkzaamheid op gevestigd werd; men zal inderdaad alle reden hebben erover tevreden te zijn.
De kultuur dezer planten is in geen opzigt lastig te noemen. Ze vereischen een goed gemesten, ter diepte van anderhalf voet lossen, zandigen grond, en eene min of meer tegen de middag- en namiddagzon beschaduwde standplaats.
Al naar het weder dit toelaat plant men de klaauwtjes zeer vroeg, n.l. in Januarij of Februarij, ongeveer twee vingers diep onder den grond. Men kan ze zeer goed drie of vier jaren achtereen op dezelfde plaats laten staan, te meer daar het den liefhebber toch niet om eene sterke