Naar inhoud springen

Pagina:WitteHeinrichFlora1868.djvu/392

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

248

vruchtjes vóór ons, door de sierlijk gevormde spits toeloopende spil, waar ze omheen staan, en die de draagster was der stijlen, gekroond.

Dit alles is werkelijk 't bekijken wel waard en men zal, dit ziende, een nieuw bewijs erlangen, hoeveel schoons het plantenrijk bevat, 't welk gewoonlijk aan den blik der meesten ontsnapt. Wanneer de vrucht—want die met elkaar zamenhangende vruchtjes worden gewoonlijk als één geheel beschouwd—rijp is, barst ieder afzonderlijk vruchtje open en blijkt het dat ze elk één zaadkorrel bevatten. Bij sommige andere Malvaceën zijn ze rijker aan zaden.

De vijfdeelige M. is eene overblijvende plant. De stengels bereiken ongeveer een meter hoogte en zijn, gelijk trouwens reeds uit onze plaat, die het topgedeelte van zulk een stengel voorstelt, blijkt, zeer sterk vertakt. Dit is reeds van onder af het geval, terwijl elke vertakking een aantal bloemen voortbrengt. Deze zijn zeer teeder rooskleurig en maken, zoowel door hare zachte kleur, als door vorm en aantal, en niet het minst door hare verspreiding over de geheele plant, een zeer fraai effect.

Daartoe dragen trouwens ook de bladeren niet weinig bij, die diep handvormig ingesneden en daardoor vijfdeelig zijn, terwijl die slippen, op hare beurt, aan den top meestal nog ondiepe insnijdingen vertoonen.

De kultuur en vermenigvuldiging van dit gewas vordert uiterst weinig zorg. Hoewel voornamelijk in Duitschland en Frankrijk inheemsch, komt het toch ook bij ons te lande voor, en is het derhalve, als eene inlandsche plant, volkomen tegen onze winterkoude bestand.

Men vermenigvuldigt haar zeer snel en gemakkelijk door de zaden, welke ze in menigte voortbrengt, onverschillig of de zomer daartoe gunstig is of niet. Men zaait die in 't voorjaar in den open grond, waarna de planten in 't volgende voorjaar ter plaatse geplant kunnen worden, waar men ze verlangt, althans als men ze niet reeds daar zaaide, wat echter minder aan te raden is, wijl ze niet vóór het tweede jaar bloeijen.

Heeft men verzuimd zaden in te zamelen, en wenscht men zijne plant toch te vermenigvuldigen, dan kan men dit ook in 't voorjaar, even als men dat over 't algemeen met vaste planten gewoon is te doen, door scheuring bewerkstelligen.

Door haar langdurigen rijken bloei en hare bevallige groeiwijze zal deze soort ongetwijfeld in 't midden van een massief goed op hare plaats zijn; maar ook voor een alleenstaand gewas, op eene niet al te zonnige standplaats, is ze zeer aan te bevelen.