Pagina:WitteHeinrichFlora1868.djvu/425

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
 

PASSIFLORA IMPÉRATRICE EUGÉNIE (Hybr.)

Nat. familie:

PASSIFLOREÆ.

Klasse en Orde van LINNÆUS:

MONADELPHIA PENTANDRIA (Eénbroederige-Vijfmannige)[1].

 

 

Het geslacht der Passiebloemen is zeer rijk aan soorten, waarvan verre de meeste in de bosschen van tropisch Amerika als lianen tegen andere planten, inzonderheid hooge boomen, door middel van lange en stevige ranken opklimmen, om dezer kruinen met hun rijkdom van bloemen te sieren, terwijl zij hun geenerlei letsel veroorzaken; ook zijn verscheidene ervan vrij algemeen, en sommige moeten zelfs reeds in de 17e eeuw in Europa bekend geweest zijn. Daar het evenwel meestal tropische planten zijn, kunnen ze over 't algemeen slechts in kassen, en nog wel in warme kassen gekweekt worden; waardoor ze dus buiten 't bereik liggen van die liefhebbers, die zulke inrigtingen niet bezitten.

Enkele soorten echter gedijen zeer goed, ja veel beter zelfs, in eene lagere temperatuur, en werden dien ten gevolge ook veel meer algemeen verspreid en bekend.

Dit is o.a. ook het geval met de blaauwe Passiebloem (Passiflora coerulea), die, reeds in 1699 uit Brazilië overgebragt, dank zij hare gemakkelijke kultuur, zeer algemeen bekend werd. Deze soort kan dan ook eigenlijk als de Passiebloem der menigte beschouwd worden, daar de meesten van hen, die over 't algemeen geen planten kennen, slechts deze zagen.

De hier afgebeelde, uitnemend fraaije Passiebloem is, gelijk trouwens reeds uit haar naam blijkt, geene ware soort. Integendeel, men weet bepaald zeker dat ze op kunstmatige wijze, door bevruchting van de ééne soort met eene andere, gewonnen is.


  1. Zie de noot onder bladz. 245. In de Orde der Vijfmannige worden die planten zamengevat, in welker bloemen vijf meeldraden tot één zuil vergroeiden, blijkbaar uit de vijf vrije helmknopjes.
68