Naar inhoud springen

Pagina:WitteHeinrichWandelBennekom1902.djvu/107

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
 

XV. NERGENA.

 

We gaan thans weer het Westen in, maar, richtten wij ons de vorige keer spoedig naar 't Zuiden, nu willen we Noordwaarts gaan.

Men herinnert zich dat we toen bij Dorpzigt rechtsaf den breeden harden weg namen. Dit doen we ook nu, en houden dien (zie bladz. 74) tot waar de Groenesteeg eindigt en linksaf in de Kielkampsche steeg overgaat.

Dien hoek gaan we nu niet om. maar rechtuit over een kleinen dam[1]. Daar loopt een zeer ruwe karreweg, met diepe sporen. Maar terzijde is een goed hard voetpad, dat we pas zien als we, na het dammetje overgegaan te zijn, rechtsom slaan. Dit voetpad hebben we maar te volgen, een hoek om en verderop in schuine richting tusschen de Beuken door; daarna rechtsom tusschen akkermaalshout en nu loopen we recht op een grooten vijver aan, en vinden daar een bank, waarvan we gaarne gebruik maken, wijl het hier een frisch belommerde plek is.

Deze streek is historisch. Niet ver van de plaats waar wij ons nu bevinden heeft weleer een sterk slot gestaan, waarvan, naar men beweert, een kwart-eeuw geleden nog enkele overblijfsels zichtbaar waren; een dáár nog aanwezige waterkom zal dus wel het overblijfsel van de


  1. Aan den snellen gang van het water ter zijde van den dam kan men zien dat de bodem hier sterker daalt dan men denkt.