Pagina:WitteHeinrichWandelBennekom1902.djvu/29

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
12
HOEKELUM.

Op 15 à 20 minuten van het dorp heeft men op den grintweg, een minuut of vijf voorbij Oud-Vossenhol de hoofdinrijlaan bereikt.

Zoo als men dien inslaat, heeft men in schuine richting, tusschen de hooge Beuken door, een fraai gezicht op het op korten afstand staande kasteel.

De weg splitst zich spoedig in tweeën; wij volgen den harden weg in de richting van het kasteel, en komen spoedig aan den partikulieren ingang, dien we voorbij gaan, om langs een rij monumentale Beuken onzen weg te vervolgen. Bij den koestal staat men even stil, wijl het gezicht op den zuidelijken vleugel van het kasteel daar onwillekeurig toe noopt.

Wij volgen nu den links ombuigenden weg, en komen spoedig aan een brug over de in de eerste hoofdstuk vermelde, zoo goed als droge beek. Dat er intusschen door dit ravijn nog water wordt aangevoerd, blijkt hier uit den grooten vijver. Het gezicht van de brug over den vijver op het kasteel en het dichte geboomte is inderdaad zeer fraai.

Hij, die van mooie boomen houdt, bewondert hier een midden op een grasveld geheel vrij staande Beuk van buitengewone zwaarte. Deze patriarchale boom, met zijn volmaakt gaven, gladden stam, heeft, een Meter boven den grond, een stamomtrek van 4 Meter, een dikte alzoo van ruim 1.30 Meter. Hij is volmaakt gezond, en de hoogte, zoowel als de kroon zijn aan de stamdikte geevenredigd. Trouwens een aantal zware Beuken trekken nabij het kasteel de opmerkzaamheid.

Wij gaan de brug over en volgen den breeden weg[1].

  1. Men kan ook vóór de brug rechts af gaan en, volgt men dan door het jonge beukenbosch een der wegen in Oostelijke richting, dan komt men ook in de Laarder-allée uit.