Naar inhoud springen

Pagina:WitteHeinrichWandelBennekom1902.djvu/59

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
36
DE HULLENBERG.

daar een vroegere aanlegplaats voor voerlieden heette.

Wij gaan, den Hullenberg betredende, die laan nu niet op. Haar te zien is ons voor het oogenblik voldoende; men komt hier toch zeker meer dan eenmaal terug, en dan komt zij van zelf aan de beurt.

Wij slaan daarom onmiddellijk het wandelpad ter rechterzijde, vlak bij den ingang, in, wijl we dan nog iets bijzonders te zien krijgen.

Daar, waar dit pad zich weldra in tweeën splitst, houden wij het linksche, en volgen dit in zijn kronkelingen rechtuit, tot waar het, bij een hoog dennenbosch, tegen een kleinen heuvel oploopt.

De vorm van dien heuvel, even als die van een andere, dien we dicht hierbij in het dennenbosch zien, doet vermoeden dat deze hoogten niet natuurlijk, maar door menschen opgeworpen zijn, wat echter niet in verband kan gebracht worden met den aanleg van dit terrein, waarbij blijkbaar aan den grondslag geenerlei verandering is gemaakt.

Ze zijn dan ook slechts in zooverre natuurlijk, als b.v. de groote mierenhoopen natuurlijk zijn. Ze bestonden reeds lang, eeuwen lang vóór dat zelfs aan de exploitatie dezer toen woeste gronden werd gedacht.

Het zijn namelijk terpen, vermoedelijk deels begraafplaatsen, van de eerste bewoners dezer streek, gelijk is gebleken uit daaruit opgegraven urnen, die in het bezit zijn van den eigenaar van dit landgoed, de heer Mr. A.C. van Daalen, te Bennekom[1].

  1. Er werden trouwens in deze streken meer overblijfselen van de vroegste bewoners van ons land gevonden. Zoo b.v. wat hoogerop, bij Ooster-Eng, een aardige Romeinsche haarspeld, in 't bezit van Jhr. Quarles van Ufford. Ook, gelijk reeds vroeger werd gemeld, op Hoekelum, bij Ede, enz.