Naar inhoud springen

Pagina:WitteHeinrich DriekleurigeViooltje1875.djvu/83

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
65
DE VRIENDEN.


en 't dus blijkbaar zeer natuurlijk vindt, dát men haar bewondert.

Lang zouden van Maas en Dalman niet te Weenen blijven, maar toch lang genoeg, om goed van elkander te kunnen profiteeren. Spoedig waren ze dan ook, gezamenlijk met Ernst, aan 't plannen maken, waarin ze echter door den stoomhoren, die het sein gaf, dat men de gebouwen en het terrein moesten verlaten, werden gestoord.

Onder een opgewekt en meestal schertsend gesprek, waartoe veel wat ze hier zagen overvloedige aanleiding gaf, reden ze stadwaarts, en, nadat Ernst, die in de Wollzeile woonde, terloops even van kleederen verwisseld had, zaten ze weldra, achter St. Peter, op een der nette bovenzalen der restauratie van Breyung und Mebus, elk met een glas heerlijk Weener bier vóór zich.

Daar van Maas en Dalman pas den vorigen avond aangekomen waren, was het dus voor de eerste maal dat deze twee te Weenen dineerden. Om eens te zien hoe hij het eraf zou brengen, reikte Ernst aan Dalman de spijskaart over, met de woorden: „daar! die is groot genoeg, zeg jij nu maar wat we moeten eten.—