Naar inhoud springen

Pagina:Witte 1888 Wilde rozen.djvu/134

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
118
VOORUIT . . . . ACHTERUIT.

Alweer laat ik dit op goed geluk openvallen, en ik lees: Symphitum Consolida major foemina, flore albo vel pallide-luteo.

Vroeg men dus, over Symphitum sprekende, welke soort men meende, dan moest in het Latijn het antwoord luiden: „de groote Wijfjes-Smeerwortel, met witte of bleek gele bloemen.

Ging dit nog eenigszins, zoo lang men met weinig planten te doen had, 't werd moeilijker naarmate men er meer leerde kennen, tot eindelijk Linnæus begreep, dat die toestand onhoudbaar was.

Hij stelde daarom voor, elke plant aan te duiden door een dubbelen naam, waarvan de eerste de geslachtsnaam zou zijn, terwijl men door den tweede, mede uit één woord bestaande, de soort zou aanduiden.

't Was geen kleinigheid, om aan al de toen reeds bekende planten een naam te geven; maar toch redde hij zich er door, en, mogen dan ook sommige zijner soortnamen, als men ze vertaalt, wat vreemd klinken, ja, wel eens kwalijk passen voor de planten die ze dragen, dit kan 's mans zeer groote verdiensten in dit opzicht in geen enkel opzicht verkleinen.

In enkele gevallen, waar men met lichte wijzigingen te doen had, variëteiten namelijk, voegde hij er ter onderscheiding nog een derden naam bij, minder echter een naam, dan een aanduiding; b.v:

De hierboven genoemde Symphitum noemde hij kortweg Symphitum officinale, en, daar men hiervan planten met roode—ook met rose—en andere met witte bloemen aantreft, sprak hij van de witbloemige en de roodbloemige S. officinale. Dit was duidelijk en gemakkelijk. Verder ging hij niet.