Naar inhoud springen

Pagina:Witte 1888 Wilde rozen.djvu/162

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
146
BOOMEN.

en die dan ook, als men ze toevallig eens in hun volle ontwikkeling ziet, in niet geringe mate de verwondering wekken van den kenner zoowel als van den leek.

En 't is toch maar een Populier, een Iep of een Linde!

Hoe komt het toch, dat men de boomen zoo zeldzaam in de gelegenheid stelt om volmaakt tot hun recht te komen?

In de eerste plaats zal wel als oorzaak hiervan genoemd moeten worden een eigenschap, een zwakheid of hoe wil men dat ik het zal noemen, die ons allen in meerdere of mindere mate kenmerkt, namelijk om alleen aan datgene bijzondere waarde te hechten, wat men slechts met moeite kan verkrijgen; daarentegen dat, wat onder elks bereik ligt, waardeloos te achten, het volkomen te veronachtzamen, zonder dat wij er zelfs aan denken ons af te vragen of dat wel billijk is, en of wij ons zelven door die partijdigheid niet wellicht veel genot ontzeggen.

Een andere reden, in dit geval wellicht de meest afdoende, ligt hierin, dat men in den regel hier een spreekwoordelijk gezegde, eenigszins gewijzigd, in toepassing brengt. Het is den meesten om het bosch te doen en niet om de boomen.

Men gebruikt ze als decoratie-materiaal, om aan een tuin of buitenplaats een behagelijk karakter te geven; ze moeten dienen als onderdeelen van het geheel, waarbij alleen de schoonheid van dit laatste den doorslag geeft.

Schatte men echter de boomen afzonderlijk op hun wezenlijke waarde, het geheel zou er gewis nog veel schooner door worden.

Een boom moet ruimte hebben om zich goed te kunnen ontwikkelen; dit is het, wat men gewoonlijk uit het oog verliest, en, zoo men er al eens aan herinnerd wordt, dan vindt men het zonde en jammer om zooveel ruimte aanvankelijk leeg te laten.