Naar inhoud springen

Pagina:Witte 1888 Wilde rozen.djvu/172

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
156
WAARHEID EN VERDICHTING.

bij een mijner vrienden, welke plant door herhaald verpotten in sterken grond en door veelvuldig gieten, bladeren van enormen omvang had verkregen, die gestadig droppelden, zoodat uit één blad een likeurglaasje vol helder water in een etmaal werd opgevangen.—Duchartre, te Parijs, zag dat één blad op deze wijze ruim 22 Gram water afscheidde, terwijl hij in een ander geval er dertig droppels in de minuut zag afvallen.

Dit verschijnsel is zeker opmerkelijk genoeg om de attentie te trekken, maar het staat niet op zich zelf. Ook bij zeer vele grassen wordt het opgemerkt, en men kan het zeer gemakkelijk waarnemen b.v. bij jonge Rijstplanten. Als men rijst in een pot zaait in de warme kas, kiemen die zaden zeer spoedig, en na ruim een week hebben de jonge plantjes 1½ Decimeter hoogte bereikt. Komt men dan 's morgens in de kas, zoo zal men zien dat aan de uiterste spits van elk spichtig blaadje een droppel water hangt, door de zwaarte waarvan het jonge blaadje omgebogen is.

Die mocht denken dat dit gecondenseerde waterdamp uit de kas is, kan zich gemakkelijk aan de andere planten van het tegendeel overtuigen; maar bovendien zou het zich dan toch zeker niet aan de uiterste spits verzamelen; dit zou een afwijking zijn van de wet der zwaartekracht, die geheel en al tegen onze overtuiging strijdt.

Aan zoodanige waterafscheiding moet het dan ook voornamelijk toegeschreven worden, dat de grasvelden in den zomer 's morgens altijd nat zijn, waarvan men verkeerdelijk den dauw als oorzaak beschouwt. Maar hoe hiermede het geheel droog blijven van sommige laag bij den grond groeiende planten, soms midden ín de vochtige weilanden, te rijmen? Die zouden dan toch ook nat van den dauw moeten zijn. Zeker, ze zijn het ook dikwijls, en dan zal het gras