Naar inhoud springen

Pagina:Witte 1888 Wilde rozen.djvu/207

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
191
UIT DE OUDE DOOS.

men vaak ook in de kleine verzamelingen vindt, die aan de arbeiderswoningen in den zomer dat eigenaardige opwekkende voorkomen geven, hetwelk men aan de deftige huizen mist. Dit in aanmerking genomen, zou het nu juist zulk een groot wonder niet zijn, als er waren die zeiden: „dan gaat ze mij ook niet aan, dat gemeene goed heeft geen waarde, men legt er geen eer mee in, niemand kijkt er zelf naar."

Die dit mocht denken, zal intusschen wijs doen het niet te zeggen, want hij zou zijn woorden moeten terugnemen; hij zou uit eigen beweging amende honorable doen, als hij haar eerst eens goed leerde kennen.

't Gaat meer zoo, dat quasi-bekendheid, die genoegzaam met onbekendheid op één lijn gesteld kan worden, aanleiding geeft tot miskenning van wat men zou waardeeren, als men er slechts beter mede bekend was.

Ik heb het oog op de gewone Leeuwebek—de „gemeene" als men zoo wil.

— Bah! de Leeuwebek!!—Dat is nu toch waarlijk geen plant om zooveel beweging over te maken.

— Precies naar U 't wilt nemen, Lezer of Lezeres. 't Hangt er maar van af wat ge met dat „beweging maken" bedoelt. Leven maken, hare schoonheid bij trommelslag en paukenschal uitjubelen, meent ge dat? Welnu dit ben ik niet van plan.

Ik wil er dus geen beweging over maken, maar wensch u alleen maar te vragen: Kent ge haar wel goed? Hebt ge wel eens goed op dien eigenaardigen, tevens fraaien, bloemvorm gelet, en weet ge wel hoe uitmuntend deze zich zelfs schikte naar de eischen van den tijd, die van één en dezelfde plant de meest mogelijke verscheidenheid wenscht?

Als ge dit bevestigend kunt beantwoorden, en ongetwijfeld kunnen velen dit, dan zet ik het U om te zeggen dat ze niet