Naar inhoud springen

Pagina:Witte 1888 Wilde rozen.djvu/287

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
271
HERFSTKLEUREN.

spellen, wetende dat ze binnenshuis altijd neiging toonen om te verzwakken.

In elk geval is de hoop van de lente ons thans vreemd, en bekruipt ons, immers voor zoover we onze planten werkelijk liefhebben, een zekere vrees voor den langen winter met zijn langen nasleep, zijn korte en vaak zoo donkere dagen en zijn koude nachten.

Zúlke herfstgewaarwordingen zijn hem, die niet buiten woont en werkt, ten eenemale vreemd; maar, kent hij dezen niet, hij weet ook niet mee te spreken van een eigenaardig genot, dat daartegenover staat, waar hij wel van hoorde en las, waarvan hij wel eens iets te zien, en, hoe weinig het dan ook zij, te genieten krijgt, maar dat hij in zijn volle waarde niet kent, en waarvan hij de beteekenis dus ook met geen mogelijkheid goed kan schatten.

Ik bedoel het kleurenspel, dat de Natuur ons om dezen tijd te aanschouwen, te bewonderen geeft.

 

 

Ik was in de Victoria-kas geweest, waar ik met leedwezen de plant, die gedurende den zomer zooveel pracht ten toon spreidde, het slachtoffer zag worden van de kortere dagen en gebrek aan zonneschijn. Nog opent ze geregeld hare bloemen, maar zoowel de bloem- als de bladontplooiing spreekt van een aarzelen, die op de ontwikkeling een merkbaren invloed heeft, zoodat de dagen dezer vorstelijke plant blijkbaar geteld zijn.

Dit stemde mij nu juist niet tot bijzondere opgewektheid, waarbij nog kwam dat zwarte regenwolken de lucht plotseling zeer verduisterden, en aan deze vóór een paar weken nog zoo idyllische omgeving iets sombers en zwaarmoedigs gaven.

Toen ik echter de kas verliet, viel mijn oog op een rij