Naar inhoud springen

Pagina:Witte 1888 Wilde rozen.djvu/356

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
340
OPSTANDELINGEN.

aantal is toch zeer klein. Zoo is het wel mogelijk dat een aardappel of een aardappelschil in het voorjaar over die schutting geworpen is, en hetzelfde zou men kunnen laten gelden voor nog vier of vijf andere planten van huiselijk gebruik. Dit doet echter aan het getal der overigen zóó weinig af, dat we er niet bij behoeven stil te staan.

Hierbij nu moet wel in aanmerking genomen worden, dat aan aangewaaide zaden in dit geval niet kan gedacht worden; immers die grond werd omgewoeld in den winter, toen er van verwaaien van zaden geen sprake meer kon wezen.

Gedeeltelijk behoorden die planten tot de gewone onkruiden, dat hier niets toe of afdoet, maar voor een deel tot die, welke men mag aannemen dat toen in de bij de huizen behoorende tuinen gekweekt werden, en welker zaden zich tijdens die ramp in den bovengrond bevonden, gelijk er in elken tuin, waar zaadplanten gekweekt worden, jaarlijks veel als onkruid opkomen. Bij het gelijk maken van die ruïne moest natuurlijk veel van den lossen grond dienen om diepten, zooals ingestorte kelders, enz, te vullen, en zoo laat het zich dan ook gemakkelijk verklaren, dat vele zaden diep genoeg onder den grond begraven werden, om van de lucht afgesloten te zijn.

Hoe groot nu de invloed der regenwormen op het begraven van zaden mag wezen, in de drie hier genoemde gevallen kan men dien invloed niet laten gelden.

Hier werd dus voldaan aan den door Darwin geslelden eisch; er werd grond uit een zekere (zij het dan ook geen zeer aanzienlijke) diepte naar boven gebracht, terwijl men met zekerheid mag aannemen dat de zaden van de uit dien grond ontspruitende planten daar, van hun ontstaan af, verborgen geweest zijn.