Naar inhoud springen

Pagina:Witte 1888 Wilde rozen.djvu/39

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
23
HET SNEEUWKLOKJE.

Madelieven (Bellis); komt Eranthis en Scilla, komt, 't is tijd!"

De Sleutelbloemen en Vroegelingen en de Eranthis en Scilla's echter zijn Oost-indisch doof; alleen een enkel Madeliefje steekt even het bloemhoofdje op, maar heeft nog geen lust, geen moed of geen kracht genoeg om er ernst van te maken. Het mag tijd zijn; 't is nog te koud, veel te koud.

Hoe is het mogelijk, vraag ik mij, als ik het Sneeuwklokje bij zulk weer zie bloeien, menigmaal af, en er zijn er velen met mij, wier opmerkzaamheid het trok, wier bewondering het wekte, hoe is het mogelijk dat dit teere bloempje, waarmee men, als men het voor 't eerst binnenshuis zag bloeien, zou vreezen door de koude lucht te loopen, in staat is sneeuw en vorst te trotseeren, zonder er zelfs maar het minste door te lijden?

Al is het waar dat de Kerstroos het Sneeuwklokje in bloei vaak vóór is, mag dit plantje toch de voorjaarsbloem bij uitnemendheid genoemd worden. Ook is de naam, hoewel niet oorspronkelijk Nederlandsch maar van Duitschen oorsprong, zeker zeer eigenaardig. Vroeger noemde men het „Vasten avond-zotje" ook wel „Naakt mannetje", waarvan de eerste naam althans nog kon geacht worden eenige beteekenis te hebben, terwijl de laatste eenvoudig onzinnig was, en zich, gelijk zoovele Hollandsche plantennamen, door niets anders dan door platheid onderscheidde.

Het woord Sneeuwklokje is, gelijk ik reeds zeide, van Duitschen oorsprong. Eigenlijk wordt het in Duitschland gebruikt voor twee wel veel op elkaar gelijkende, maar toch overigens zeer verschillende planten. „Schneeglöckchen" toch heet de hier bedoelde Galanthus nivalis, terwijl die naam ook gegeven wordt aan de daaraan zeer na verwante, maar