Proeve eener beschrijving der gemeente en oude vrijheid Duisburg - Deel 3

Uit Wikisource
HOOFDSTUK II.

PLAATSELIJKE BESCHRIJVINGEN.

Ligging


De gemeente Duisburg ligt in de provincie Brabant, op 13 kilometers Zuid-West van Leuven, 17 kilometers ten Oosten van Brussel en 3 kilometers Zuid-Oost van Tervuren. Zij maakt deel van het kanton en van het rechterlijk en bestuurlijk arrondissement Leuven, het 2e militaire district van Brussel, het militiekanton Heverlé [1] , het 30e bataljon der Burgerwacht [2] , het Schoolkanton van St- Joos-ten-Oode, het lle Schoolcomiteit, het postkantoor Tervuren, het Aartsbisdom Mechelen en het Dekenschap Overysche.
Het punt der gemeente waarop de klokkentoren rust, bevindt zich op 56° 46' 28" 36 Noorder breedte en 0° 20' 37" 53 Ooster lengte der middaglijn van den koninklijken sterren toren van Brussel [3].


Naam


De naam onzer gemeente schijnt afgeleid te zijn van de woorden Duitsch en burg.
Dit laatste eene verschansing of versterkte legerplaats beteekenende, zou ons Duisburg in den beginne eene soort van duitsch kamp geweest zijn. Moest deze meening gegrond wezen, dan had men een doorslaand bewijs dat onze gemeente inderdaad het oude verblijf der Salische opperhoofden is, vermits de Franken uit Duitschland afkomstig waren (2).
Bijna zoo waarschijnlijk is de bewering dat Duisburg zijnen naam ontvangen heeft van een' duitschen legerheer Dusburg of Duisburg geheeten.
Anderen zeggen van Drusus-burg of versterking van Drusus, den Romeinschen veldheer, die in 't begin onzer tijdrekening in België het oppergezag had. (Reiffenberg; mondelingsche bewering). In hoeverre de naam van Disparg of Dispargum zich naar deze woordafleidingen schikt, zullen meer bevoegden beoordeelen.
De eerste maal dat de naam onzer gemeente in de documenten verschijnt, namelijk in 't jaar

1190 Dusborc
1226 Duzenborch
1239 Duzeborch
1260 Dusburgh
1312 Duseborgh
1400 Ste-Katelijn Duysborgh
1458 Duysborgh
1546 Doysborch

In de XVIIe en XVIIIe eeuw schreef men Duysborg of Duysborgh.
Sedert de Fransche heerschappij gebruikt men over het algemeen den franschen uitgang bourg en alzoo schrijft men onveranderlijk Duysbourg in de beide talen.
De Nederlandsche spelling wil echter Duysburg of nog beter DUISBURG, zoo als de naam onzer gemeente, op verslag der plaatselijke overheid, door den provincialen raad van Brabant, in zitting van 15 februari 1881, behouden is en hij waarschijnlijk door de Hoogere Overheid zal vastgesteld worden.


Grondbeschrijving


Duisburg, vooral het Dorp, ligt op eene verhevene bergvlakte deelmakende van den rug, welke de scheidingslijn tusschen het dal der Voer en der Ysche uitmaakt. Deze hoogte kan gemiddeld gerekend worden op 100 meters boven den waterspiegel der zee. Het hoogste punt des Dorps vindt men aan de Huldenbergsche straat, niet ver van den windmolen: het heeft 105 meters boven de zeevlakte. De gehuchten liggen in eene vallei. In ten Hertswegen, neven den warandemuur, is het laagste punt der gemeente, dat nog 65 meters telt. Het overige van dit gehucht, gansch tot de kom der Voer behoorende, ligt gemiddeld op 70 meters hoogte, Neder-Duisburg van 70 tot 80 en Yzer van 85 tot 100. [4] Deze beide wijken liggen in de kom der Ysche. Dewijl het Dorp langs beide zijden afwatert behoort het gedeeltelijk tot ieder dezer kommen. Voer en Ysche storten hare waters in de Dijle.
Om een min of meer volledig gedacht over den bodem eener plaats te hebben moet men eenige inlichtingen over den ondergrond bezitten. De oudste deelen van den aardbol noemen de geleerden vulkanische gronden; daarna heeft men gronden van eerste, tweede, derde vorming, die elkander beurtelings bedekken. Deze laatste, meestal uit kalk- en kiezelachtige deelen bestaande, maken onzen ondergrond uit. Zij zijn op hunne beurt bedekt door grondlagen van vierde vorming die, nog in talrijke klassen verdeeld worden.
Onder deze verdient de slib eene bijzondere melding: zij vormt de landbouwstreek waarin onze gemeente gelegen is en die te recht als eene der vruchtbaarste van Europa beschouwd wordt.
De slib, die een bezinksel van stroomende wateren schijnt te wezen, strekt zich op een groot deel van Midden België uit. Hoe en wanneer deze vruchtbare laag zich op onzen zavelachtigen ondergrond uitgespreid heeft, is een punt waarover de geleerdste aardkenners het niet ten volle eens geraken.
Ondanks al de goede eigenschappen van deze aardkorst is de slibachtige landbouwstreek niet overal even vruchtbaar. De oorzaak hiervan ligt veeltijds in den ondergrond.
Nu, onze gemeente bekleedt in deze streek eene der voordeeligste plaatsen. De grond meestal leem- of slibachtig, met een weinig zavel gemengd, is zeer geschikt voor den landbouw. Ook behoort een merkelijk gedeelte van onzem bodem tot de eerste klas van land. Alle soorten van graangewassen en voederplanten, aardappels, vele moeskruiden en fruitbomen gedijen er goed.


Grenzen


Duisburg grenst aan zes andere gemeenten, namelijk ten Noorden aan Vossem; ten Zuiden, aan Over-Ysche en Huldenberg; ten Oosten aan Vossem, Leefdaal en Neerysche en ten Westen aan Tervuren.
Deze grensbepaling is in de maand April 1809, tijdens het opmaken van het eerste kadaster, vastgesteld door de heeren:[5]

  • De Coster, Ferd. Eng., meier
  • Smets, J.J. en Vanden Bempt, Ant., aanduiders
  • Noé, J., afgevaardigde
  • Davenne, H.J.B., landmeter

en zulks beurtelings in tegenwoordigheid der plaatselijke overheden van iedere aanpalende gemeente.(Arch. der gemeente)
De scheidslijn tusschen Duisburg en Vossem volgt nagenoeg de Musschen- en Mechelsestraat, zoodat de zeventien huizen aan gene zijde der straten gelegen, tot de laatste gemeente behooren en de Root van Vossem uitmaken. En nochtans staan deze woningen aan de deur van ons gemeentehuis en bijna onder de schaduw onzer kerk, terwijl zij meer dan een kwartier uurs van Vossem's middenpunt verwijderd zijn.
Deze grondscheiding is ongetwijfeld zeer aardig, te meer nog omdat de Root voor de Fransche omwenteling deelmaakte van Duisburg. [6]
Te vergeefs stuurden twintig huisvaders der Root, den 21 Maart 1821, eene petitie aan M. den Aartsbisschop van Mechelen, te vergeefs ook wendden zij zich den 2 Augustus 1838, tot het plaatselijk bestuur van Duisburg, om opnieuw bij deze gemeente ingelijfd te worden.
Wel is waar, in Maart 1839, wierd door de hoogere overheid het voorstel gedaan van gansch de gemeente Vossem, eenvoudiglijk met die van Duisburg te vereenigen. Onnoodig er bij te voegen dat hieraan geen gevolgd wierd gegeven.[7]


Uitgestrektheid


Men moet over de vroegere uitgestrektheid van Duisburg niet oordelen volgens den hedendaagschen omvang.
Er is reeds gezegd waarom de eerste volksplantingen de verhevene plaatsen kozen. In den beginne moest de uitgestrektheid van Duisburg zich bij de hooge punten des Dorps bepalen. Dank aan achtereenvolgende ontginningen heeft deze beploegbare vlakte zich langzamerhand uitgebreid tot dus verre, dat alleen het Noord-Westelijk uiteinde van ons grondgebied nog door het bosch of de Warande begrensd blijft.
Langs de andere zijden bestaan er van 't woud sedert lang geene andere overblijfselen meer dan de enkele benamingen, welke men rond onze gemeente nog aantreft. Alzoo heeft men ten Noorden, Bekkersbosch, ten Oosten Crabbesbosch, ten Zuid-Westen, Perkbosch, Luizenbosch, Boschweg; ten Westen Roelofsbosch, enz.
Tot over eene eeuw maakte bijna geheel de westelijke zijde onzer gemeente nog deel van het domaniaal Soniënbosch. (Arch. I. C. 1)
Dit deel behoorde bijgevolg tot ons grondgebied niet. Zoo is 't dat volgens "de algemeene overdracht van 1686" eene soort van kadaster alsdan opgemaakt, binnen deze Vrijheid gevonden wierden 363 bunders 3 dagwand zaailanden, 40 bunders bosch en 2 bunder 25 roeden weiden, te zamen iets meer dan 400 bunder.[8]
Thans heeft de gemeente Duisburg eene oppervlakte van 692 hectaren, waarvan ruim honderd hectaren beboscht zijn en tot de Domeinen van den Staat behooren. Dit laatste deel wierd haar toegevoegd door besluit van Koning Willem, gedagteekend van 'S Gravenhaege, 29 October 1825 (Gem. Arch.)
De oppervlakte van Duisburg was in 1834 verdeeld als volgt:

135 hect. tarwe gevende eene gemidd. opbr. van 34 zisters per hect.
92 rogge 28
65 klaver "
45 haver 76
45 aardappelen 140 zakk. of 210 fr.
23 rapen "
23 weiden 90 fr.
20 sloorzaad 26 zister
16 boekweit 44 id.
16 hoven 152 fr.
14 erwten en boonen 44 zister
144 bosch
25,14 onbeploegde grond, Vogelweide "

(Gemeente arch.)

In 1846 telde men hier 305 hectaren graangewassen, 167 hectaren voederplanten, 17 hectaren nijverheidsplanten, 16 hectaren hoven, 8 hectaren braakland, 9 hectaren weide, 6 hectaren boomgaard, 140 hectaren bosch.
Volgens de landbouwopneming van 1880 waren er dat jaar 554 hectaren 74 aren 75 centiaren beploegd.
Men had er op geteeld:

154 hect. tarwe
138 rogge
96 aardappelen
70 klaver
36 haver
22 beeten
12 groenselhoven
7 rapen
7 garst
4 boomgaarden
3,5 sloorzaad
1,5 weiden
1 veldboonen
1 erwten
1 dagwand boekweit
1 masteluin of witgraan enz.

Als naoogst: 78 hectaren rapen of kruid, 22 hect. incarnaatklaver, hier gezegd merinos en 4,5 hect. wortelen.
Daarbij vond men 108,90 hectaren bosch deelmakende van de Domeinen van den Staat.
De straten en wegen beslaan op ons grondgebied eene oppervlakte van 10 hect., 86 aren, 90 centiaren.


Wijken


De gemeente bestaat uit vier wijken: het Dorp, Yzer, ten Hertswegen en de Veeweide of beter Neder-Duisburg.
Eyser of beter Yzer, daar het waarschijnlijk zijnen naam verschuldigd is aan het ijzererts, dat er in den grond bedolven ligt, bestaat misschien wel zoolang als het dorp.
Reeds van in 't jaar 1124 wordt er melding gemaakt van Iserna [9]; in 1230 van Henricus de Hiserna en in 1238 van Walterus van Yserna, zonder dat men nogtans met eenige zekerheid kan zeggen of deze benamingen op ons gehucht betrekking hebben.[10]
Het leenboek van 1312 spreekt van Jan, zoon van Henricus, neef van Gerardus van Yzer, die met meer recht als heer van Yzer kan beschouwd worden, daar hij van den hertog in huur had vier bunders land gelegen te Ysche (Overijsche), achter den Merlebergh.
De heerlijkheid van Yzer wierd vroegtijds vereenigd met andere leenen toebehoorende aan de Vandenbisdomme. (Wauters.)
Te Yzer bestond een Schepenschap, zegt Wauters, dat zich in 1642 van een bijzonder zegel bediende.[11] Dit gehucht strekt zich uit op het grondgebied van Overijsche en Duisburg.
De inwoners van dit deel waren sedert onheugelijke tijden parochianen van Tervuren, doch wat het wereldlijk bestier aangaat behoorden zij steeds tot de gemeente Duisburg.
Den 2 Juli 1809 wierden zij van Tervuren afgescheiden om parochianen van Duisburg te worden.
Het deel van Yzer-Overijsche, door koninklijk besluit van 2 April 1873, tot eene parochie opgericht zijnde, poogden de inwoners van Yzer-Duisburg zich van hunne moederparochie af te rukken om bij deze nieuwe ingelijfd te worden.
Op Woensdag 2 Augustus 1879, wierd de pastoor van Duisburg in het bisdom verwittigd dat het gehucht Yzer-Duisburg voortaan tot de nieuwe parochie van Yzer ging behoren.
Men treft te Yzer-Duisburg eene kapel aan waarvan in hoofdstuk IV gesproken wordt.
Het is hier misschien de plaats om een woordje te zeggen over Gerieke Moeff, wiens naam over een twintigtal jaren min of meer ruchtbaar was. Toen Overijsche in 1853 aan Justus Lipsius een standbeeld oprichtte, wilden die van Yzer op hunne beurt Gerieke Moeff in beeltenis vereeren. Niet dat Gerieke een belangrijk personaadje was, integendeel: hij was ten hoogste een zonderling manneken. Van een wanvormigen lichaamsbouw, eigenzinnig van karakter en buitengewoon praatzuchtig, trok Gerieke aller aandacht op zich.
Hij wilde over alles met kennis van zaken spreken, ofschoon zijne bekwaamheid zeer beperkt was: hij kon noch lezen noch schrijven. Op al de dorpskermissen der omstreken was Gerieke te vinden: hij wist er de jonge lieden te vermaken met in de palm hunner hand te zien en daaruit de toekomst te voorspellen. Dit alles natuurlijk om iets te verdienen, want Gerieke had geene bestaansmiddelen. Hij was arm en buiten het weinige dat hij met spinnen won, leefde hij uitsluitelijk van de openbare liefdadigheid. Vele zomers heeft hij doorgebracht in eene soort van spelonk, welke hij aan het uiteinde van Sonienbosch gedolven had. Rond dit onderaardsch verblijf kweekte hij vele soorten van bloemen en kruiden. Van de eerste maakte hij ruikers om ze nieuwgetrouwden aan te bieden; uit de laatste beweerde hij algenezende medecijnen te vervaardigen. Echter schijnt de ondervinding het tegenovergestelde bewezen te hebben, want aangetast van eene ziekte, deed hij eene flesch zijner geneesmiddelen ontgraven en in plaats van daarin gezondheid en leven te vinden, zou hij met dit vocht den dood ingezwolgen hebben. Inderdaad, Gerardus Mouffée stierf kort daarna, den 23 Februari 1838, in den ouderdom van 65 jaren.


Neder-Duisburg


Langen tijd voor het jaar 1420 hadden de inwoners van dit gehucht in pacht genomen de Veeweyden, die afhingen van het Domein, mits 12 Leuvensche penningen 's jaars. (Wauters.)
Veeweyden, of plaatsen om 't vee op te weiden, zoo noemde men toen die deelen gronds, welke langs beide zijden der straat gelegen waren en die men weleer ook in de gehuchten Yzer en Hertswegen aantrof. (Arch. I. c. 1.)
De veeweiden van Neder-Duisburg hadden eene buitengewone breedte, dewijl de huizen meestal verre van de baan, op de hoogte, getimmerd waren en er diensvolgens tusschen de woningen en de straat eene groote ruimte bleef.
Het is alzoo dat deze veeweiden hunnen naam gegeven hebben aan het gehucht, dat over een paar eeuwen nog steeds Neder-Duisburg geheeten wierd.
Iedere familie wist hoever zij die Veeweyden met boomen mocht beplanten, zonder nogtans het recht te hebben er eene andere bestemming aan te geven.
Onder de Fransche overheersching, toen men het eerste kadastraal plan opmaakte, wierden zij bij de aanpalende erven gevoegd, men stelde er belasting op en van dan af wierden zij bijzondere eigendommen en begon men ze te beploegen en te bebouwen.
Men zegt dat een duitsche legerheer, sire joncker De Buck, Neder-Duisburg verlatende, de plaats genaamd de vijver aan de inwoners van het gehucht gegeven had en dat de baron van Neerijsche, er den eigendom van betwistende, deze veeweide tweemaal deed beplanten met boomen, die telkens door de nieuwe bezitters neergeveld wierden.
Wellicht zal deze veeweide, in 1809, als eigendom van de gemeente op het kadaster gebracht zijn.



Ten Hertswegen


Bestaat deze naam uit hert en weg en zou hij bijgevolg eene herinnering wezen aan de hertenjachten, door onze vroegere prinsen gegeven?[12] De ligging van het gehucht geeft aan dit vermoeden eenige gegrondheid.
Mogelijk ook is hij eene verbastering van herweg of herswege, dat is Heerstraat, waarvan wij nu nog Herstraat hebben. Deze benaming gaf men vroeger onverschilliglijk aan al de wegen die eene breedte hadden van 40 voet.
Misschien zou men moeten opklimmen tot in het begin onzer tijdrekening, om er den oorsprong van te ontdekken.
Er is reeds gezegd dat de Romeinen de Mechelschestraat benuttigden, toen zij langs Waver, Overysche, Duisburg, Sterrebeek en Nosseghem naar Mechelen trokken.
Nu deze Romeinsche banen hebben in onze streken den naam van herwegen, dat is krijgs- of legerbanen behouden.
Dewijl ons gehucht van dergelijke baan doorkruist is, ligt het aan den Herweg of: ten Herwege, van welken naam men door inlassching van t en s, ten Hertswegen bekomt.[13]
Deze wijk paalt ten Noorden aan de Warande.
De eerste warandemuur is gemetst onder de Infante Isabella, van 't jaar 1625 tot 1632, en heeft 80000 guldens gekost. Een groot deel bouwland, weide, bosch en vijvers van het grondgebied Duisburg, wierden dan bij dit park ingelijfd.[14] (zie hoofdstuk I.)
Onlangs nog is er een deel van ten Hertswegen, waarop 3 woningen stonden, door eene nieuwe richting van den muur bij de Warande ingepalmd. Deze heeft thans eene oppervlakte van omtrent 260 hectaren.
In 1673 was er ten Hertswegen "een wech naer Brussel door de Warande".



Warenbergh


In eene oorkonde van 1260 wordt er gesproken van het gehucht Warenbergh, dat geen ander bewijs van zijn bestaan achtergelaten heeft. Lag het op de plaats heden Varenberg geheeten of korter bij de Warande in het veld genaamd de Weide, alwaar men in den grond nog overblijfselen van metselwerk aantreft. Het laatste is zeer waarschijnlijk, aangezien een deel van deze wijk afhing van Tervuren. Dit deel erkende nogtans den pastoor van Duisburg voor geestelijk opperhoofd en daarom verbond zich de abt van Perk, die het tiend van Tervuren ontving, aan den pastoor van Duisburg eene jaarlijksche schadeloosstelling van 1 mudde rogge, 2 mudden garst en 1 mudde haver te betalen. (Wauters.)
Tijdens het Hollandsch beheer was de Weide met hagen en hekken afgeperkt tot aan het kapelleken van O.L.V. Beeldekens. In die omheining graasden de paarden des prinsen van Oranje of der Paardenfokkerij van den staat. Lange tijd na 1815 zag men er het paard, dat de prins van Oranje in den vermaarden veldslag van Waterloo bereed.
Heden staan er nog drij gebouwen, de stallen genoemd, waarin de paarden zich des nachts of bij slecht weder ophielden; de vierde stal is over eenige jaren van ouderdom ingestort.


Straten en wegen. Barreelhuis.


De vier wijken van Duisburg liggen in tegenovergestelde richting op de uiterste grens der gemeente, zoodat de straten, welke ze onderling verbinden, eene buitengewone lengte hebben, in evenredigheid met de uitgestrektheid van het grondgebied.
Ter oorzake van onzen leemachtigen bodem, zijn de aardenwegen bij het minste ongunstig weder, zeer modderig, ja, wel eens onbegaanbaar. En hunne lengte beloopt nog op verscheidene duizende meters! Meer dan honderd duizend franken zouden er noodig zijn om de voornaamste te doen kasseien.
In onze gemeente is maar eene enkele baan van groote gemeenschap, namelijk van in de Veeweide door het dorp naar Tervuren, die reeds gekasseid is. Dewijl het Staatsbestuur voor het verbeteren van andere wegen dan die van groote communicatie, maar weinige subside verleend, blijft het kasseien onzer straten bijna uitsluitend ten laste der gemeentekas.
Om dezen toestand zooveel mogelijk te verhelpen heeft het Gemeentebestuur de vraag gedaan van groote gemeenschap te doen verklaren:

  • De straat van het Dorp naar Yzer, langs het pachthof van Reynegom.[15]
  • Id. van aan deze, te Yzer, tot aan Roelandsheide, langs de Kapucynenstraat.
  • De straat van het Dorp naar den Barreel, langs ten Hertswegen.

Doch laat de toestand sommiger wegen thans nog te wenschen over een dertigtal jaren hebben wij gezien was hij oprecht erbarmelijk. Slechts de Doel- of Merenstraat, de Plaats en een deel der Peper-Musschen- en Mechelschestraat, te zamen, omtrent 862 meters lengte, waren gekasseid.[16] (Gem. Arch.)
Deze steenwegen bestaan van in de voorgaande eeuw. Zij wierden gelegd deels van de jaren 1733 tot 1736, deels in 1780. (Gemeente rekening.)
Van dan af tot rond het jaar 1830 wierd er in onze gemeente maar weinig aan kasseien gedacht. Men bepaalde zich met de slechtste plaatsen zooveel mogelijk bij middel van hout te verbeteren.
De banen deze laatste dertig jaren in steen gelegd zijn:

De Heidestraat, Gemeentestraat enz. tot aan de Kistepoort, of eene lengte van 1900 meters
De Musschenstraat, Herstraat en de Veeweide 1500 id.
Op de Plaats, omtrent de wip[17] 50 id.
De Mechelsche straat en in ten Hertswegen 570 id.
Quabsiestraatje 100 id.
De Huldenbergsche straat 400 id.
Te Yzer 600 id.

Te zamen omtrent 5000 meters lengte, op 2,5 meter breedte, of 12500 vierkante meters hetgeen aan 5frs den vierkante meeter ruim 60,000 frs bedraagt.
De steenweg tusschen Duisburg en Tervuren, voltrokken van 1855 tot 1858, heeft de gemeenschap van ons Dorp met Brussel en Leuven aanzienlijk vergemakkelijkt.
Langs deze baan staat een barreelhuis, dat op kosten onzer gemeente getimmerd wierd, ingevolge de toelating gegeven bij konkinklijk besluit van 31 mei 1858. De vergrootingen in 1866 en 1879 zijn insgelijks op laste onzer gemeentekas verricht.
Den 23 Juni 1858 stond M. Frère-Orban, minister van Financie, op de Domeinen van den Staat, den noodigen bouwgrond af, mits eene jaarlijksche schadeloosstelling, door de gemeente aan den Staat te betalen. De tol, welke aanvang genomen heeft den 10 Juli 1858, was door koninklijk besluit van 7 Juni vasgesteld op de 4/5 van het gewoon recht. Dus

Voor elk lospaard of muildier 8 centiemen
Voor elke kar met 1 paard of muildier 12
2 paarden of muildieren 20
3 28
4 36
5 48
6 64
7 96
8 1,44
Voor elken wagen met 1 paard 16
2 paarden 24
3 32
4 40
5 52
6 68
7 1,00
8 1,48

De eerste barreelontvanger was Jan Lechamp, bijgenaamd het "Houtenbeen", overleden in 1873.


Bornputten en waterpoelen.


Buiten de verhevene ligging en de vruchtbaarheid van den grond, kan geen ander natuurlijk voordeel, het ontstaan van Duisburg verklaren. Immers, men treft er geen den minsten waterloop, zelfs niet de kleinste beek aan.
Tot onderhoud der huisdieren gebruikt men het water van den Dollenpoel (de holle poel?) en den Stokpoel (met stokken afgepaald?).
Het water dat er noodig is voor het huishouden, wordt getrokken uit bornputten, die omtrent 35 meters of 125 voet diep zijn. Onnoodig er bij te voegen dat zij in de gehuchten deze diepte niet bereiken.
Sedert 1859 zijn er in 't Dorp twee openbare bornputten. Die welke zich het meest ten Noorden bevindt is de oudste, ofschoon men hem slechts voor de eerste maal in een schrift van 1715 aantreft.[18]
Men beweert dat hij, even als de kerk (?) gemetseld is van steen, die te Neder-Duisburg, op de plaats genaamd Steenput, uit den grond getrokken is.
In 1826 wierd er voorgesteld van "op dien eenigen openbaren put" een werktuig te stellen om het water op te trekken. De onkosten waren eerst geschat op 100 guldens; het bestek van den bouwmeester beliep 457 gulden 72 cents en kreeg geen gevolg. Men ging voort met water te trekken bij middel van een touw op ijzeren katrollen of raderen, zooals het thans nog in Neder-Duisburg geschiedt.
In 1859 wierd het Dorp begiftigd met een tweeden borreput, die 2090 frs gekost heeft. De Staat en de Provincie hebben voor dit nuttig werk eene toelage van 800 fr. verleend. Van dan put men uit beiden het water met een zeel dat op eene rol loopt. Tot dit einde heeft men den ouden put, die zeer breed was, aan zijne opening, veel moeten vernauwen.
Rond 1875 is er door de gemeenten Duisburg en Overysche, maar op 't grondgebied dezer laatste, te Yzer, in den Deckershoek, een openbare bornput gemaakt, ten behoeve der omliggende huisgezinnen van beide gemeenten, op voorwaarde dat Duisburg en Overysche, die elk in evenredigheid der woningen een deel van de eerste kosten gedragen hebben, voortaan ook in den noodigen onderhoud van dezen put zullen voorzien. (Gemeente Arch.)
In het gehucht Neder-Duisburg zijn twee openbare bornputten.
In droge jaargetijden staan deze waterkommen, doch inzonderheid de poelen, wel eens ledig en dan moeten de inwoners het noodige water naar Vossem of Tervuren halen. Dit gebeurt vooral wanneer het water tot het maken van kareelsteen of het bereiden van mortel benuttigd wordt. Om dit eenigermate te voorkomen heeft de Gemeenteraad, in zitting van 7 April 1864, besloten dat het op straf van 3 tot 10 franken verboden is, zonder voorafgaande toelating der plaatselijke overheid, aan de bornputten, even als aan den Dollenpoel water te scheppen, voor ander dan de dagelijksche noodwendigheden der familie en der huisdieren.
Vroeger waren op vele punten der gemeente, onder andere in de Musschenstraat, nog grachten of zoogezegde brandpoelen, die door de eigenaars der aanpalende gronden aangevuld zijn.


Gezondsheidstoestand


Is er te Duisburg soms gebrek aan water, men heeft er integendeel voor geene overstrooming te vrezen. Ten andere, gelegen op eene hoogte, verre van groote stilstaande waters, heerscht er steeds eene gezonde lucht, die niet weinig bijbrengt tot de algemeene gezondheid. En een bewijs hiervan is dat terwijl de naburige streken, die in de laagten liggen, door typhus, pokken en cholera geteisterd worden, de bewoners des Dorps tot nu toe van al die plagen bevrijd gebleven zijn.
Men kent slecht een enkel persoon, die er aan de cholera overleden is en dit geval strekt nog tot staving van hetgeen hooger gezegd wordt. Een jongeling werkte in 1866 te Brussel en wierd er door deze wreede ziekte aangetast. Men bracht hem naar huis, waar hij eenige dagen later, den 9 September, overleed. Deze dood verwekte eene groote vrees in 't Dorp, want elkeen meende dat de schrikkelijke plaag, nu in ons midden gebracht zijnde, hare verwoestingen in de gemeente ging voortzetten. En zie, geen enkel der ziekte deed zich verder op.

Voetnoten[bewerken]

  1. Van 1817 tot 1850 was Duisburg de hoofdplaats van een militie kanton. De loting had eerst plaats op de zaal van Jan Devolder, later in het gemeentehuis.
  2. Dit bataljon is samengesteld uit de compagnies : 1° Duisburg en Vossem, 2° Huldenberg, 3° Tervuren. De zetel van den staf is te Duisburg.
  3. Inlichtingen verschaft door het Institut cartographique militaire.
  4. Cartes du Dépot de la Guerre
  5. In 1834 wierd er een nieuw kadaster vervaardigd
  6. Zie Bedesetting van 1790. Arch. I. c. 2. Ook oud Parochieregister
  7. Deze beschrijving was reeds onder pers toen men den 17 Augustus 1882 vernam dat de bewoners der Root, op hun verzoek, parochianen van Duisburg verklaard werden.
  8. De roede van Duisburg telt van over ouds 18 voet en eenen sool. (Arch I. C. 1.) Aangenomen dat het de Brusselsche voet was, dan gelde het bunder onzer Vrijheid 0,279 x 18113 x 5,115 x 400 = 1 hectare 4 are 65 centiare of ruim 18 roeden meer dan eene hectare.
  9. Het woord ijzer, zegt Vandesande, wordt in teutonische taal isern geschreven
  10. In eene Notice sur N.-D. au lac door F.B.C.B. Moelaert, Gent 1860, zegt men, blz 53 en 92, dat er in de XIVe eeuw, tusschen Tienen, Vissenaken, Bunsbeek en Hautem, een gehucht en eene heerlijkheid bestonden en Yserna of Yseren geheeten wierden.
  11. Ondanks vele opzoekingen hebben wij geen enkel spoor, geene enkele melding van het zegel en de schepenen van Yzer aangetroffen.
  12. Galesloot. Maison de chasse des ducs de Brabant, p. 62
  13. Zie A.G. Chottin. Etudes étymologiques sur les noms des villes, bourgs, villages, hameaux etc de la province de Brabant.
  14. Door koninklijk besluit van 27 December 1815, wierd dit domein afgestaan aan den prins van Oranje "als een openbaar bewijs van goedkeuring en erkentenis voor den hardnekkigen wederstand aan de Quatre-Bras, den 16 Juni 1815 en het loffelijk deel dat hij genomen had aan den gedenkwaardigen veldslag van Waterloo." Deze afstand zal geschieden, zegt verder het koninklijk besluit, nadat het domein op eene betamelijke wijze en des noods met eenige staatsgoederen zal vergroot geworden zijn en nadat men er een jachtpaviljoen zal opgericht hebben.
    Den 5 November 1842 schonk de prins van Oranje het terug aan het Belgisch staatsbestuur.
    Op 3 maart 1879 wierd het paviljoen bijna gansch de prooi der vlammen.
  15. De vraag is toegestaan voor wat de eerste straat betreft. De kasseiwerken zijn onlangs verpacht en zullen 43,000 fr. kosten. Op 31 December 1882 had de gemeente reeds 31,000 fr. subsidie voor dit werk bekomen.
  16. Heden nog wordt een deel van deze straat de Mere- of Medebrug geheeten. Den 31 December 1446 wierd het plaatselijk bestuur gemachtigd eenen tournois (geldstuk) te heffen op iedere kar, die voorbijreed aan den weg genoemd "te Mere" ten einde de baan wel te kunnen onderhouden. Wauters.
  17. Tot dan toe aardenweg gebleven uit achting voor de pijlen der schutters
  18. Item betaelt aen metsers en steenhouwers in het repareren van den borreput. Rekening.