Provinciale Overijsselsche en Zwolsche Courant/1906/Nummer 23/Dr. P.J.H. Cuypers te Zwolle

Uit Wikisource
Dr. P. J. H. Cuypers te Zwolle
Auteur(s) Anoniem
Datum Zaterdag 27 januari 1906
Titel Dr. P. J. H. Cuypers te Zwolle
Krant Provinciale Overijsselsche en Zwolsche Courant
Jg, nr ?, 23
Editie, pg [Dag], Tweede Blad, [1]
Opmerkingen Pierre Cuypers vermeld als P.J.H. Cuypers, Rembrandt als Rembrant
Brontaal Nederlands
Bron delpher.nl
Auteursrecht Publiek domein

Dr. P. J. H. Cuypers te Zwolle.

      In het aardige zaaltje van het Museum op de Melkmarkt, waar ook de beide dezen winter reeds gehouden voordrachten plaats hadden, trad voor een vrij groot publiek – het zaaltje was geheel bezet – dr. Cuypers op. Naar men zich herinneren zal had de heer Hoefer de vorige week een en ander gegeven tot inleiding.
      Als voorzitter der vergadering fungeerde de heer N. A. Cramer.
      Dr. Cuypers sprak allereerst over de St. Servaaskerk in Maastricht, waarvan foto’s en afbeeldingen aan den muur de aanwezigen reeds een denkbeeld hadden gegeven. Spr. gaf een uitvoerige inleiding ten beste over de historie dezer oude kerk en kon daarbij herinneren aan verschillende vondsten door hem zelf gedaan bij het onderzoek naar de historie, zooals die verteld werd door overblijfselen in den grond en gedeelten ook van het bouwwerk daarboven.
      De oudste kerk, die ter plaatse van de huidige St. Servatiuskerk heeft gestaan, is, naar spr. verhaalde, waarschijnlijk in de vierde eeuw gebouwd, toen St. Servatius uit Tongeren naar het versterkte Maastricht zijn toevlucht nam. Bij de opgravingen zijn van deze oudste kapel nog sporen gevonden.
      De oudste deelen der kerk in haar vorm van nu zjjn uit de zesde eeuw, de toen gebouwde kerk, door spr. telkens aangeduid als die van Monulphus en Rodulphus, was gebouwd over het graf van St. Servatius, dat in een crypt was gemaakt. Deze kerk had toen den basiliekvorm zonder adept.
      In het Karolingisch tijdperk is al weer gebouwd aan de kerk; vergelijking met bouwwerk uit dien tijd in Nijmegen en in Aken bracht spr. tot deze conclusie. De stijl van Egenhart, die toentertijd als rijksbouwmeester schijnt te hebben gefungeerd, en waarvan bekend is, dat hij als proost van de St. Servaas is gestorven, is onmiskenbaar voor wie van deze materie studie heeft gemaakt.
      Een eigenaardige bijzonderheid deelde de heer Cuypers hierbij nog mede, hoe nl. een reisbeschrijving van Gregorius van Tours aanduiding doet van de plaats waar Servaas’ graf in een crypt was met de gang er heen, welke aanwijzingen volkomen juist bleken.
      De crypt onder de St. Servaas is later verlaagd in verband met de wenschelijkheid het altaar wat te doen zakken.
      In de 17e eeuw was er op de klassiek geworden wijze veel aan de kerk ge- en verknoeid, en dat is de voornaamste aanleiding geworden van de door spreker uitgevoerde restauratie. Het werk van toen was bovendien niet oversterk, zooals een onderzoek spreker had geleerd, waarom hij de dienstdoende priesters had gewaarschuwd tegen een bepaald gedeelte, en werkelijk nog geen maand later, een kwartiertje nadat er nog dienst was gehouden viel uit een der gewelven een roset neer.
      Aan de deur was een teekening aangebracht van de kerk in haar gerestaureerden vorm en daarnaast toonde een andere afbeelding, hoe dr. Cuypers geloofde, dat de kerk in haar ouden vorm geweest was.
      Lichtbeelden, door den heer Geesink vertoond, verduidelijkten het gesprokene woord en gaven telkens weer aanleiding tot nadere opmerkingen.
      De foto’s die langs de muren waren gezet, zijn naar wij vernemen hier achtergebleven en de heer Hoefer verklaarde zich bereid Zaterdag middag tusschen half twee en half vier aan belangstellenden ze te laten zien en uit te leggen.
      Nadat de St. Servaas was afgehandeld deelde dr. Cuypers een en ander mede over de Roermondsche kerk, die in de 13e eeuw gebouwd was door Gerhart III van Nassau. Deze Gothische kerk, de Onze Lieve Vrouwe Munster, is in 6 jaar tijds gebouwd, wat voor dien tijd enorm vlug was. Omtrent de graftombe van Gerhart III van Nassau en zijn gemalin Margaretha van Brabant, vertelde spr. hoe bij de opening daarvan destijds bleek, dat beide lijken in dezelfde houding, met dezelfde kleeren ook aan lagen in hun graf als de beelden bovenop de tombe. Zoodra spr. en de kerkelijke autoriteiten, daarbij tegenwoordig, dit hadden gezien was het graf weer gesloten en zelfs in dit korte oogenblik had men reeds kunnen opmerken hoe het toetreden der lucht een verandering teweeg bracht.
      Van de kerk kwam spr. op het kasteel en verhaalde van den arbeid door hem en zijn zoon verricht aan het Huis ter Haar, waar zij uit de ruïne heel den ouden vorm hadden teruggevonden en daarin toen het huis hebben gereconstrueerd. Bijzonder aardig was, wat dr. C. daarbij meedeelde omtrent de wijze, waarop 20e eeuwsch comfort was verbonden aan den antieken vorm. De oude verdedigingstoren bevat nu de machinerie voor de electriciteit, de oude binnenplaats is nu een groote hal, waarop alle kamers uitloopen. In deze hal heeft dr. C. mooie basreliefs doen aanbrengen, waarop de genoegens van dien tijd in beeld werden gebracht: het schaakspel, de dans, het z.g. chevaucher (dat is het te samen op een paard rijden van een heer en een dame) enz. enz. Weer zorgde het sciopticon, dat de bijeengekomenen zagen, wat dr. C. besprak.
      Ten slotte werden verschillende gebouwen geprojgeteerd door spr. opgericht, het Centraalstation in Amsterdam, het Rijksmuseum – hierbij wees spr. er op, hoe het zijn bedoeling was geweest Rembrant’s „Nachtwacht” van grooten afstand te doen zien en meende, dat hij daarmee gebleven was in de lijn van des schilders bedoe[l]ingen. Toen R. toch zijn Nachtwacht afleverde had hij den burgemeester nog gewaarschuwd, dat hij niet te dicht bij de schilderij moest komen: „De verf van een nieuwe schilderij stinkt”, daarmede had de schilder zijn aanmaning gemotiveerd.
      Ook enkele der andere werken van dr. Cuypers werden nog vertoond, waarna de heer Cramer in zeer welgekozen bewoordingen den spreker dank zeide voor zijn belangwekkende voordracht.