Radiotoespraken Wilhelmina/28 juli 1940

Uit Wikisource
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Radiotoespraak Wilhelmina 28 juli 1940 op Radio Oranje

Auteur Wilhelmina der Nederlanden
Genre(s) Radiotoespraak
Brontaal Nederlands
Datering 28 juli 1940
Bron Sound Radio Oranje-uitzending 28 juli 1940 +  ?
Auteursrecht Publiek domein

Het verheugt mij bijzonder, dat dank zij de welwillende medewerking van de Engelsche autoriteiten, dit Nederlandsche kwartier in de uit­zendingen van de Britsche radio is ingelascht, en ik spreek de hoop uit, dat vele landgenooten, waar zij zich ook mogen bevinden, voortaan ge­trouwe luisteraars zullen zijn van de vaderlandsche gedachten, die hen langs dezen weg bereiken. En thans is het mij een waar genoegen, met dit korte woord de eerste te zijn, die in dat kwartier tot u spreekt. In de eerste plaats wil ik met u allen in diepe ontroering het Vaderland gedenken, dat zoo zwaar getroffen is door den rampspoed van den oorlog. Wij gedenken daarbij het onnoemelijke leed, dat over ons volk is ge­komen en dat het bij voortduring drukt. Wij willen hulde brengen aan de helden, die bij de verdediging van ons Nederland ten offer vielen aan hun plicht, hulde aan den moed van onze weermacht, die te land, ter zee en in de lucht, met inspanning van haar uiterste kracht, den zooveel sterkeren aanrander veel langer heeft weten te weerstaan dan deze had verwacht. Na al hetgeen er reeds over den oorlog, waarin wij gewikkeld zijn, gezegd en geschreven is, zult ge zeker niet verwachten, dat ik in dit korte oogenblik zal ingaan op den krijg zelf en de vele vraagstukken die daarmee verband houden. Maar wel moeten wij ons er van rekenschap geven, dat de oorlog hoe langer hoe meer zijn ware karakter openbaart, als zijnde in zijn diepste wezen voor ons een strijd tusschen het goede en het kwade, een strijd tusschen God en ons geweten eenerzijds en anderzijds de duistere machten die in deze wereld hoogtij vieren. Het betreft een strijd, die — behoef ik het u te zeggen — op geestelijk gebied thuis behoort en diep verborgen in het hart van den mensch wordt gevochten, maar die thans op de meest ontstellende wijze aan het daglicht is getreden in de gedaante van deze groote wereldworsteling, waarvan wij de onge­lukkige slachtoffers zijn en waaronder alle volken lijden. Bij dezen oorlog gaat het er om aan de wereld een waarborg te geven, dat zij die het goede willen, niet belet worden dat tot stand te brengen. Zij die meenen, dat de geestelijke waarden, die de menschheid zich heeft verworven, door de scherpte des zwaards kunnen worden vernietigd, moeten de ijdelheid daarvan leeren beseffen. Ruw geweld is niet in staat een volk zijn overtuiging te ontnemen.

Gelijk eertijds noch wapengeweld, noch de vlammen van den brand­stapel, noch verarming en lijden onzen vrijheidszin, onze gewetensvrijheid en onze geloofsvrijheid ooit hebben kunnen uitroeien, zoo houd ik mij overtuigd, dat ook in het huidige tijdperk wij en allen, die zoo denken als wij — tot welk volk zij ook mogen behooren — uit deze beproeving ge­sterkt en gelouterd in en door al wat hun en ons heilig is, zullen her­rijzen.

Dat het voor dit verheven doel is, dat reeds duizenden van onze dapperen het offer van hun leven brachten en dat dit offer dus niet vergeefsch is geweest, strekke hun nabestaanden en ons allen tot troost. Al heeft ook de vijand den vaderlandschen bodem bezet, Nederland zal den strijd volhouden zoolang tot voor ons een vrije gelukkige toekomst op­daagt. Onze geliefde driekleur wappert fier op de zeeën, in grooter Neder­land in Oost en West; en zij aan zij met onze bondgenooten zetten onze wakkere mannen den strijd voort. De deelen van het Rijk overzee, die zoo treffend blijk gaven van hun medeleven in de ramp, die het Moederland trof, zijn meer dan ooit nauw met ons verbonden in hun denken en voelen. In onverbrekelijke eenheid willen wij handhaven onze vrijheid, onze onaf­ hankelijkheid en het grondgebied van het geheele Rijk. Ik wek mijn landgenooten in het Vaderland en overal waar zij zich bevinden, op om, hoe donker en moeilijk de tijden ook zijn, te blijven ver­trouwen in de eindoverwinning van onze zaak, die niet alleen sterk staat door kracht van wapenen, maar niet minder door het besef, dat het gaat om onze heiligste goederen. Ik heb gezegd.