Di donne io vidi una gentile schiera
questo Ognissanti prossimo passato,
e una ne venia quasi imprimiera,
veggendosi l'Amor dal destro lato.
De gli occhi suoi gittava una lumera,
la qual parea un spirito infiammato;
e i' ebbi tanto ardir, ch'in la sua cera
guarda', [e vidi] un angiol figurato.
A chi era degno donava salute
co gli atti suoi quella benigna e piana,
e 'mpiva 'l core a ciascun di vertute.
Credo che de lo ciel fosse soprana,
e venne in terra per nostra salute:
là 'nd'è beata chi l'è prossimana.
|
Ik zag een liefelijke stoet van vrouwen,
de dag van Allerheiligen, dit jaar,
en een van hen liep vooraan in de schaar,
met rechts de Liefdesgod als haar getrouwe. 4
Haar ogen waren lichtende flambouwen;
mij daaraan warmend staarde ik naar haar
en werd haar hemelse gelaat gewaar,
zodat ik dacht een engel te aanschouwen. 8
Zij groette allen die dat waardig waren,
hun hart vervullend van haar zegening,
edel en zacht in houding en gebaren. 11
Zij was, geloofde ik, een hemeling,
voor ons terneergedaald; en in die schare
was elk gelukkig omdat zij daar ging. 14
|