Naar inhoud springen

Rotsgalmen/Aan Olinde

Uit Wikisource
Gramschap Rotsgalmen (1854) door Willem Bilderdijk

Aan Olinde

Lalage
Uitgegeven in Schiedam door H. A. M. Roelants.
[ 21 ]
 

Aan Olinde.

Quid fles, Asterie, quem tibi candidi
Primo restituent vere Favonii.

HORAT.
Gy schreit, Olinde? schrei ja schrei,
Uw weêrhelft klieft de zoute baren
Om goud en kostlijke Oosterwaren,
En zwalpt en zweeft in Gods gelei’.

Hy wordt op ’t boordloos meir gesold,
Waar andre starren de aard beschijnen,
In zorg om u, in angstig kwijnen,
Daar traan by traan zijn oog ontrolt.

Hy treedt aan goud- en parelkust,
En ademt Morgenlandsche geuren,
Maar voelt den boezem zich verscheuren,
Die niet dan in uw armen rust.

Vergeefsch tracht weelde en donzen lucht,
Verhittend voedsel, zinvermaken,
Hem ’t hart dat u behoort, te ontschaken;
Het kent, het voedt geene andre zucht.

Geen tokk’ling van verleidend schoon,
Geen listig aangelegde lonken,
Zijn machtig om dat hart te ontvonken;
Geen gaaf, verstrikkend aangeboôn.

Neen, doover staat hy dan een rots,
Die wortelvast in ’t hart der golven,
Het hoofd om hoog beurt, onbedolven,
En roerloos by het zeegeklots.

[ 22 ]
Doch gy, thands eenzaam vrouwtjen, gy!
Blijft, blijft u ’t denkbeeld van uw Gade
(Ga met Gewisse en hart te rade!)
Wel even zoo standvastig by?

ô Laat op ’t vrouwlijk week gemoed
Geen vleiery een indruk maken,
Waardoor ge uw plichten zoudt verzaken!
Geen taal die de eigenliefde voedt!

Sluit de oogen voor elk manlijk schoon,
Het oor voor ’t toovrend oorenstreelen,
Het hart, voor spel en schouwtooneelen;
En sprei uw gaven niet ten toon!

Houd, tedere, op u-zelve wacht!
Zoo ge eens vermaak schepte in behagen,
Het ware uw deugd, uw zielsrust, wagen;
In ’t vlieden slechts bestaat uw kracht.

Voed meer dan Weduwlijke rouw!
Elk ademtocht van uw leven,
Elk zuchtjen moet te hemwaart streven,
Die ’t recht heeft op uw Huwlijkstrouw.

Verbeid! — Wanneer ’t gevleugeld jaar
Zijn wandelkring heeft rondgeschreven,
Zal ’t windtjen hem uw’ arm hergeven,
Van Indus mijn- en strandroof zwaar.

1824.
Na Horatius.