Rotsgalmen/De Oranjeboom
Uiterlijk
← Aan ’t hereenigd Nederland | Rotsgalmen (1854) door Willem Bilderdijk | Storm → |
Uitgegeven in Schiedam door H. A. M. Roelants. |
De 0ranjeboom.
Μηδὲν ἄλλο φυτεύσῃς πρότερον δένδριου —
Plant Vader Libers eedlen rank,
En smaak zijn frischen Godendrank
Die ’t hart der droeven mag verheugen
In onbezorgde nektarteugen;
Maar kweek, ô zalig Nederland
De geuriger Oranjeplant;
Wier sappig ooft, wier frissche bladeren,
Het hart verkwikken als het kwijnt,
De kracht herstellen in onze aderen;
Wier geur den loggen geest in ’t werkzaam hoofd verfijnt:
Wier bitter ’t traag gestel van werklooze ingewanden
Met nieuwen levensgloed bezielt;
En ’t Dichterlijke brein in vlammen doet ontbranden,
Waar voor de ontzettende aard met heilgen eerbied knielt!
Oranje-bloesems, zoo verkwikkend,
Gy gaaft aan ’t hart steeds ademtocht,
Dat in de leliereuk verstikkend
Uw artseny met tranen zocht.
Voleedle plant, door God geschonken;
In schel en sap en bloem en blad
Der Hoven ongelijkbre schat,
Die ’t zilver naast het goud doet pronken
En kracht met lieflijkheid omvat!
ô Sterk ons! — Neêrland heeft geen leven,
Geen bloei, geen welvaart, vaag noch macht,
Dan door uw wonderkracht gesteven,
Waar ’t lijdend harte naar versmacht!
ô Zielverhemelende droppen,
Die ’t dorstende verhemelt’ laaft;
ô Zegen der Oranjeknoppen
Met Oosterbalsemdaauw begaafd!
ô Schel, met morgenvonkling gloeiend,
En Kroon, met eeuwge Lent’ getooid!
ô Vrucht, von zerpe honig vloeiend
[ 19 ]*En Takken, die uw Zilver strooit
*ô Hofgeschenk der Hesperieden
*ô ! Wortel ge onuitroeibaar vast;
*En, Holland, leer het onkruid wieden
*Dat op uw grond zoo welig wast!
*Verstikkend onkruid, paddestoelen,
*En al-omslingerende kweek!
*Weer mollen die den Hof doorwoelen
*En sproei hem uit een zuivre beek!
*Ja! Neêrland, ja, gy zoudt bezwijken,
*Deed eens ’t verderf dien Stam vergaan.
*Met hem verwint gy Koningrijken;
*Zijn bloei is Nederlands bestaan.
En smaak zijn frischen Godendrank
Die ’t hart der droeven mag verheugen
In onbezorgde nektarteugen;
Maar kweek, ô zalig Nederland
De geuriger Oranjeplant;
Wier sappig ooft, wier frissche bladeren,
Het hart verkwikken als het kwijnt,
De kracht herstellen in onze aderen;
Wier geur den loggen geest in ’t werkzaam hoofd verfijnt:
Wier bitter ’t traag gestel van werklooze ingewanden
Met nieuwen levensgloed bezielt;
En ’t Dichterlijke brein in vlammen doet ontbranden,
Waar voor de ontzettende aard met heilgen eerbied knielt!
Oranje-bloesems, zoo verkwikkend,
Gy gaaft aan ’t hart steeds ademtocht,
Dat in de leliereuk verstikkend
Uw artseny met tranen zocht.
Voleedle plant, door God geschonken;
In schel en sap en bloem en blad
Der Hoven ongelijkbre schat,
Die ’t zilver naast het goud doet pronken
En kracht met lieflijkheid omvat!
ô Sterk ons! — Neêrland heeft geen leven,
Geen bloei, geen welvaart, vaag noch macht,
Dan door uw wonderkracht gesteven,
Waar ’t lijdend harte naar versmacht!
ô Zielverhemelende droppen,
Die ’t dorstende verhemelt’ laaft;
ô Zegen der Oranjeknoppen
Met Oosterbalsemdaauw begaafd!
ô Schel, met morgenvonkling gloeiend,
En Kroon, met eeuwge Lent’ getooid!
ô Vrucht, von zerpe honig vloeiend
[ 19 ]*En Takken, die uw Zilver strooit
*ô Hofgeschenk der Hesperieden
*ô ! Wortel ge onuitroeibaar vast;
*En, Holland, leer het onkruid wieden
*Dat op uw grond zoo welig wast!
*Verstikkend onkruid, paddestoelen,
*En al-omslingerende kweek!
*Weer mollen die den Hof doorwoelen
*En sproei hem uit een zuivre beek!
*Ja! Neêrland, ja, gy zoudt bezwijken,
*Deed eens ’t verderf dien Stam vergaan.
*Met hem verwint gy Koningrijken;
*Zijn bloei is Nederlands bestaan.
1824.