Sinne- en minnebeelden/Elck sijn goetjen
Uiterlijk
ELCK SIJN GOETJEN.
Men vont in ouden tijt, en even noch, rivieren,
Die midden in de zee en door de baren swieren .
Doch schoon haer soete stroom tot in het soute schiet
Sy vloeyen nevens een, doch efter mengen niet.,
Siet, dus hout nu het volk (men moet’t houwen noemen
Want ieder houdt sijn goet); wie kan van liefde roemen,
Daer, iemant, schoon hy trout, sijn goet bewaert alleen!
t’ Fy van byzonder goet, als ’t lichaem is gemeen.