Sinne- en minnebeelden/Ruyckende kruyden, stinckende luyden

Uit Wikisource
[ 52 ]

Ruyckende kruyden, stinckende luyden.


WAnneer ick nu en dan een vrijster sie bordueren,
Soo leer ick even daer een deel gheslepe kueren.
Besiet, o soete jeught besiet een loosen treck,
Ontrent het meeste gout daer is de meeste pleck.
Wat isser menigh mensch alleen met schijn behanghen!
Wat isser menigh oogh alleen met schijn te vanghen!
Maer tis niet altijt schoon, dat al te schoone blinckt,
Die altijt soete rieckt, tis seker datse stinckt.