Sjabloon:Hoofdpagina - uitgelicht 06
Onze vogels in huis en tuin (deel 1) is het eerste deel van de boekenreeks die J.G. Keulemans vanaf 1869 het licht deed zien.
In elk van de drie delen van Onze vogels in huis en tuin behandelt Keulemans zestig of zeventig soorten vogels. Elke soort wordt afgebeeld in een paginagroot kleurenlitho, waarna enkele pagina's tekst volgen. Keulemans behandelt niet alleen inheemse vogelsoorten, maar ook volièrevogels, tamme duivensoorten en allerlei soorten hoenders.
Keulemans is vooral beroemd geworden door de vele ornithologische werken die hij op schitterende wijze heeft geïllustreerd, maar in Onze vogels in huis en tuin bewijst hij daarnaast ook een onderhoudend auteur te zijn.
Deel 1 begint met:
De steenuil—Strix noctua.
De Steenuil is een roofvogel, die zijne strooptogten des nachts onderneemt, en daarom ook onder de orde der Nachtroofvogels (Rapaces nocturnae) gerangschikt wordt, van welke het de kleine is, die in Nederland wordt aangetroffen.
De Uilen (Striges) kenmerken zich door hun grooten, eenigzins platten kop en naar voren gerigte oogen, die door een krans van smalle, stijve en regte veêrtjes omringd zijn. De ooropening is groot, bij sommige soorten als eene klep, die de vogels bij het hooren wijder openen. De scherpe snavel is gedeeltelijk onder de lange, stijve vederen van den oogkrans verborgen. De bovenkaak, met spitse punt en scherpe zijden, is sterk naar beneden gekromd; de onderkaak is klein, bijna regt, gootvormig, eenigzins plat en in de wijdere bovenkaak sluitende. Bij de meeste soorten zijn de sterke pooten geheel of gedeeltelijk met vederen bedekt en van vier teenen voorzien; de buitenteen kan naar willekeur voor- of achterwaarts bewogen worden; op dunne boomtakken zittende, houden deze vogels twee teenen voor- en twee achterwaarts; doch op den grond of op steenen rustende, meestal drie teenen naar voren gerigt. Zij springen en bedienen zich bij het rooven eerst van hunne klaauwen, vervolgens van hun bek. Hunne vlugt is bijna onhoorbaar, tamelijk snel en met regelmatige vleugelslagen.
(...)
Een ander voorbeeld:
De kanarievogel—Fringilla canaria.
(...)
In hun oorspronkelijk vaderland nestelen deze vogels in heesters, oranjeboomen, zelfs in de bloemrijke prieelen der tuinen. Daar er de daken der huizen bijna allen vlak zijn en op vele dier daken tuinen en prieelen zijn aangebragt, zou men kunnen zeggen, dat de Kanarievogel in den vrijen staat op, en in gevangenschap in de huizen broeit. Meestal vindt men de nesten in struiken, zelden in hooge boomen. Deze nesten zijn op gelijke wijze vervaardigd, als die van onzen Groenling, en bevatten gewoonlijk vier à zes eijeren, fletsblaauw van kleur en met eenige roode vlekjes aan het stompe einde.
Op Madeira betaalt men p.m. 1600 rs. = ƒ 4 voor een mannetje en 2000 rs. voor een paar. Wat mij, tijdens mijn verblijf aldaar, zeer zonderling voorkwam, was, dat de te koop aangebragte gele of bonte voorwerpen ruim driemaal zoo duur waren, als die er door de vogelaars gevangen worden. Een koopman zeide mij, dat de gele „Canarios", en de anderen slechts „Canarinhos" waren. Zooveel is intusschen zeker, dat de in gevangenschap geteelde voorwerpen krachtiger zingen, dan de in vrijheid levende.
(...)