Staatsregeling van de Nederlandse Antillen/Eerste hoofdstuk

Uit Wikisource
< Staatsregeling van de Nederlandse Antillen Staatsregeling van de Nederlandse Antillen/Eerste hoofdstuk Staatsregeling van de Nederlandse Antillen/Tweede hoofdstuk >


EERSTE HOOFDSTUK

De Nederlandse Antillen en hun bewoners

Art. 1. Het grondgebied van de Nederlandse Antillen wordt gevormd door de volgende eilandgebieden:
a. het eilandgebied Bonaire, omvattende de eilanden Bonaire en Klein Bonaire;
b. het eilandgebied Curaçao, omvattende de eilanden Curaçao en Klein Curaçao;
c. het eilandgebied Saba, omvattende het eiland Saba;
d. het eilandgebied Sint Eustatius, omvattende het eiland Sint Eustatius;
e. het eilandgebied Sint Maarten, omvattende het eiland Sint Maarten voor zover het Nederlandse gedeelte betreft.

Art. 2. De wettelijke regelingen, in de Nederlandse Antillen geldig, zijn:
1. het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden;
2. de overeenkomsten met andere Mogendheden en met volkenrechtelijke organisaties, voor zover zij in de Nederlandse Antillen van toepassing zijn;
3. de algemene verordeningen, waaronder worden verstaan:

a. de Rijkswetten, die, op de voet van de bepalingen van het Statuut, voor de Nederlandse Antillen verbindend zijn;
b. de algemene maatregelen van Rijksbestuur, die, op de voet van de bepalingen van het Statuut, voor de Nederlandse Antillen verbindend zijn;
c. de Samenwerkingsregeling Nederlandse Antillen en Aruba, zijnde een onderlinge regeling ter uitvoering van artikel 38, eerste lid van het Statuut;
d. deze Staatsregeling;
e. de overige landsverordeningen, zijnde verordeningen met gemeen overleg der Staten door de Gouverneur vastgesteld;
f. de landsbesluiten, houdende algemene maatregelen, door de Gouverneur, de Raad van Advies gehoord, binnen de grenzen zijner bevoegdheid uitgevaardigd;
g. de ministeriële beschikking met algemene werking, door een of meer ministers binnen de grenzen zijner of hunner bevoegdheid uitgevaardigd;

4. de nadere regelen als bedoeld in de tweede alinea van het eerste lid van artikel 14 van het Statuut;
5. de eilandsverordeningen en de eilandsbesluiten, houdende algemene maatregelen, bedoeld in het zesde lid van artikel 91;
6. de keuren en reglementen, door de in artikel 95 genoemde besturen binnen de grenzen hunner bevoegdheid uitgevaardigd.

Art. 3. Allen, die zich op het grondgebied van de Nederlandse Antillen bevinden, hebben gelijke aanspraak op bescherming van persoon en goederen.

Art. 4. Uitlevering van vreemdelingen geschiedt niet dan krachtens verdragen, waarbij de regelen worden in acht geno¬men, welke bij Rijkswet of algemene maatregel van Rijksbestuur worden vastgesteld.

Art. 5. De regelen nopens de toelating, vestiging en uitzetting van Nederlanders worden bij landsverordening vastgesteld, behoudens het toezicht op de algemene regelen betreffende de toelating en uitzetting van de Nederlanders, bedoeld bij het eerste lid onder f van artikel 3 van het Statuut. De regelen nopens de toelating, vestiging en uitzetting van vreemdelingen worden bij landsverordening vastgesteld met inachtneming van de algemene voorwaarden voor toelating en uitzetting van vreemdelingen als bedoeld in het eerste lid onder g van artikel 3 van het Statuut.

Art. 6. Het Nederlanderschap wordt geregeld door de wetgever van het Koninkrijk.

Art. 7. 1. Iedere Nederlander is zonder onderscheid van burgerschap verkiesbaar en benoembaar tot elke openbare bediening en is gerechtigd tot het kiesrecht, overeenkomstig de bepalingen van de landsverordening.

2. Geen vreemdeling is verkiesbaar of benoembaar, noch gerechtigd tot het kiesrecht. Bij landsverordening kan hiervan worden afgeweken ten aanzien van de benoeming in bepaalde ambten.

Art. 8. 1. Niemand heeft voorafgaand verlof nodig om door de drukpers gedachten of gevoelens te openbaren.

2. De verantwoordelijkheid van schrijvers, uitgevers, drukkers en verspreiders en de waarborgen, in het belang der openbare orde en zedelijkheid tegen het misbruik van de vrijheid van drukpers te nemen, worden geregeld bij landsverordening.

Art. 9. 1. Ieder heeft het recht verzoekschriften in te dienen bij de bevoegde macht zowel van het Koninkrijk als van de Nederlandse Antillen.

2. Verzoekschriften moeten persoonlijk en mogen niet uit naam van anderen worden onderte¬kend, tenzij dit geschiedt door of vanwege lichamen, wettig samengesteld of erkend en in dit laatste geval niet anders dan over onderwerpen tot hun bepaal¬de werkkring behorende.

3. Echter mogen personen, die niet schrijven kunnen, verzoek¬schriften indienen door tussen¬komst van zodanige ambte¬naren, als hiertoe bij landsverordening zijn bevoegd ver¬klaard.

Art. 10. De uitoefening van het recht van vereniging en vergadering kan, in het belang der openbare orde, zedelijk¬heid of gezondheid, aan regeling en beperking bij landsveror¬dening onderworpen worden.