Tesselschade/Op het overleyden van Mevrouw van Sulekom
Aen myn heer Hooft,
Op het overleyden van Mevrouw van Sulekom
Die als een Baeck in Zee van Droefheidt wort gehouwen,
Geknot van Stam en Tack, en echter leeven moet,
Zeynt Uw dit swack behulp voor 't troosteloos gemoet,
Gedompelt in een meer van Baerelycke rouwen.
Zeght Vastaert, dat jij moght pampieren raet vertrouwen,
Zoo dinnerlycke smart zich schriftlyck uyten kon.
Hy staroogh in liefs glans als Aedlaer in de Son,
En stel syn leed te boeck, zoo heeft hij 't niet t'onthouwen.
Pampier was 't waepentuijch, waermee ick heb geweert
Te willen sterven eert den Hemel had begeert;
Daer overwon ick meê en deed myn Vyand wijcken.
Zijn eijgen letter leer hem matigen zijn pijn,
Want queling op de amet en kan so fel niet syn;
Besweer hem, dat hy sing op maetsangh droevelijcken.