Naar inhoud springen

Eenheid/Nummer 252/Achter het huis van Baal

Uit Wikisource
Achter het huis van Baal
Auteur(s) Theo van Doesburg
Datum 3 april 1915
Titel Achter het huis van Baal. Een vertelling
Tijdschrift Eenheid
Jg, nr, pg [5], 252, [4]
Genre(s) Fictie
Brontaal Nederlands
Auteursrecht Publiek domein

ACHTER HET HUIS VAN BAAL.

Een vertelling.

door THEO VAN DOESBURG.

      Toen ik door het dorp reed, kwam ik ’n man tegen; ’n emmer dik hel-rood in de hand. Toen ik achter het huis van Baal kwam, was er juist ’n varken geslacht.
      Het lijk lag in den trog. Het lijk... lag... in... den... trog. Naast den trog: ’n dille bloedplas. Naast de bloedplas stond ’n mes recht omhoog. Langs ’t mes droop ’n dikke bloeddruppel: ’n scharleken-roode kraal. Ook was het hadvat met bloed omwikkeld.
      Wat is dat? De slachter. Stond hij bij den trog? Ja. Triomf lag in zijn wilde trekken. Het lijk lag vet en stil in den vuilen trog. Onder uit den trog liepen dikke droppels schel-rood bloed.
      De overwinnaars, de slachter, scherpte zijn mes, tegen ’n muur. Waarvoor? ’n Oude boer droeg ’n ketel water aan. ’n Oude boerin bracht in een smaakvol koperen vat met tuit ook water aan.
      Het water van den boer was warm, het water van de boerin was koud.
      De slachter goot het warme water over het lijk in den trog. Zóó begiet men bloemen in den zomer.
      Toen begon de jonge Baal, de slachter, met ’n krom, breed schrapmes de haren van het lijk af te scheren. Wat was dat voor ’n geluid? Zóó kan men niet op de viool spelen.
      In dien tusschentijd kwam de oude Baal weer met ’n ketel warm water aandragen. Wat keek die plechtig!


      Het bloed van het Beest vermengde zich met modder en sneeuw.


      Opeens klapte er ’n raaf neer. De raaf glom. Ze bedacht zich niet lang, maar stal iets hel-hel-roods uit de witte sneeuw weg. Ik zag duidelijk hoe een roode droppel er van op de sneeuw viel en daar in trok. „Hoor, ze schieten”, zei de jonge Baal, terwijl hij steeds voortging met spelen op de huid van het lijk.


      Die huid werd naakter en naakter. Ik zag hier en daar paarsch bloed achter de huid vloeien. Het lijk lag stom, stil en groot, met toegeknepen oogen in den kop, en klopte als ’n dikke brij in den trog heen en weer. Toen stond er nog een ventje met rood haar, die er zeker gekomen was, zonder dat ik het had bemerkt. Het keek aandachtig naar het varken.
      Dit kereltje was de jongste Baal.
      Toen er weer een raaf neerstreek in den tuin van Baal en de oude tegen den jongste zei: „Pak ’m, stop ’m in je zak”, toen zei dat kereltje: „Als ik maar kòn, maar hij pikt.”
      Het varken werd steeds naakter.
      De jonge Baal bevestigde een haak aan een oorlap van het lijk en maakt zóó dit oor schoon.
      Nu en dan dreunde het in de verte en alle Baals keken aandachtig en streng naar den horizon.
      De tuin was dood en wit; het lijk der aarde. Hier en daar stak ’n stronk ’n ongelukkig misvormd hoofd boven den grond op......
      Deze geheele kompositie: de drie Baals, het naakte lijk in den trog, de raaf in den dooden tuin, de zwarte raaf, plukkend aan en dan opeens wegvliegend met ’n rood stuk rauw ingewand, het gedempt bulderen der kanonnen...... dat alles – deze gruwelijke harmonie – verwerkte in mij opstand en walg.
      Waarom ik huilde?
      Waarom ik haatte?
      Waarom ik walgde?
      Ik weet het niet.
      Achter het huis van Baal klonk ’n stem: neem het leven. Nu, neem het dan aan.
      Leven aan zóó als het is. Neem ook dit aan; dit is ook het leven.
      Ik huide.
      Ik kan niet meer. Ik walg, walg, walg...... Ik kan niet helpen, dat ik er van walg. Doe met mij wat gij wilt; voer mij weg als een plas vuil water in een goot.
      Ik huilde achter het huis van Baal.
      Ik ging. Toen ik wegliep, stond het mes nog overeind tegen het leege varkenshok. Vóór het huis van Baal gekomen, keek ik in de voorkamer. Daar stonden ontelbaar veel heiligenbeelden.
      Alphen (N.-B.), December 1914.

Overige vindplaatsen

[bewerken]
  • Els Hoek (redactie; 2000) Theo van Doesburg. Oeuvrecatalogus, Bussum: Uitgeverij Thot, ISBN 90-6868-255-5, p. 631.