Pornografische schilderwerken en dito kritiek.
Het toppunt was nog niet bereikt.
Maar zie, de kunstkring Hollando-Belge wordt opgericht en wat nog erger is, meneer Lambert, oude-garde-man-met-baardigen-kop, exposeert er „tranches de vie”. Het toppunt: „De Hofstad” laat een harer „intelligentste” critici (’k had haast geschreven „kikeriki”, zoo’n pen toch) los. Die er op af. Waar op af? Op Lambert? Op de kunst van... sst, die is in den kunstkring Hollande-Belge evenmin te vinden als in Dake. Maar waar ging die eminente kunstcriticus dan toch op af? Wel op de: badplaatsgeneuchten van: een weinig wuft persoon, daarbij schilder, die, nu ja, wel eens koketteerde met de schoonheid zijner elegante en dure modellen.
De nog niet genoemde schrandere criticus (o! Rabelais wat hadden wij je noodig in dezen tijd!) van „De Hofstad”-koffie-leuter-krant-artistiek-weekblad-voor-Nederland (dit kan ook gezongen worden) verontschuldigt den, ’n weinig wuften, persoon en schilder van dure modellen aldus:
Maar Ostende was nu eenmaal zoo mondain. De ijdelheid had er, zooals ook hier, in de badkostuums van gespannen tricot aan de dij, (ik verzoek den lezer niet in de war te raken. ’t Gaat over kunst, v. Does.) een nieuwe kokette luchtigheid verzonnen en een open corsage ontdekte er sans gêne, liefst nog, even schuchter als geraffineerd, slechts aan één zijde, de prangende schoonheid van een volle jonge vrouwen-buste.
En: het is voor hem (meneer Lambert) geen achterdeurtje, geen uitlaat voor verborgen hartstochten, enz.
En dan, al deze stoutheid wordt niet bedreven in het zwijmelend duister (moet ik er den lezer weer op wijzen, dat het over kunst gaat?) maar in het volle licht der koele zeeatmosfeer, die bovendien de oogen ’n weinig verblindt, terwijl de verrekijkers en blauwe brillen ontbreken.
Dàt is jammer, die hadden er voor hetzelfde geld gemakkelijk nog bij op gekund.
Summa summarum: brave Hollandsche harten, Lambert is een zeer deugdzaam man. In ’t begin der „kritiek” was Lambert ’n weinig wuft persoon, doch naast al die prangende vrouwenbusten, is hij opeens ’n zeer deugdzaam man.”
De „eminente” kunstkriticus (de Boer) geeft ook nog eenige denkbeelden over de deugden der vrouw ten beste:
Hij (de zeer deugdzame man en daarbij schilder) bewondert de vrouwen als een kunstenaar met al hun deugden, als daar zijn:
1. „Slanke taille”.
2. „Volle prangende, sterk geprononceerde lichaamsweelde.”
Feministen! Strijdsters voor de deugden van de vrouw, één raad: schaft u toch spoedig potten „Pilules Orientales” aan (per flacon 6 fr. 70, bij groote hoeveelheid rabat) pour obtenir une belle poitrine et particulière du buste. Verstrekt deze gratis aan alle „ondeugdzame” vrouwen. Want de vrouwen hebben ook ondeugden als: een wat lichtvaardige koketterie, die toch – en dat is het criterium – heelemaal niet wulpsch is!
Maar nu een paar vragen!
Wanneer zal de kunst ophouden een bordeel te zijn, waar iedereen in en uit loopt?
Hoe lang zal deze prostitutie, onder den schijn van schilderkunst en kunstkritiek, nog voortduren?
Is hier soms niet het toppunt van het kwaad: de natuur in de kunst, bereikt?
En waarover zullen dergelijke critici schrijven, wanneer ze het niet meer kunnen doen over: „elegante en dure modellen, gespannen tricots aan de dij, open corsages, de prangende schoonheid van volle jonge vrouwenbusten, slanke tailles etc.! – en wij, de kunstenaars, hen zullen tarten over kunst te schrijven?
THEO VAN DOESBURG.
|