Architectura/Jaargang 25/Nummer 5/Ingezonden
Repliek aan den heer H.C. Verkruysen en zijns gelijken | |
Auteur(s) | Th. v. D. |
Datum | 3 februari 1917 |
Titel | ‘Ingezonden. Repliek aan den heer H.C. Verkruysen en zijns gelijken’ |
Tijdschrift | Architectura |
Jg, nr, pg | 25, 5, 32-33 |
Opmerkingen | Reactie op de ingezonden brief van H.[enri] C.[ornelis] Verkruysen, die op 20 januari 1917 geplaatst werd in het tijdschrift Architectura (zie TU Delft scan 1 en scan 2). |
Genre(s) | Proza |
Brontaal | Nederlands |
Bron | Architectuurtijdschriften - Bibliotheek TU Delft |
Auteursrecht | Publiek domein |
[32] 32 [...] INGEZONDEN. (Buiten verantwoordelijkheid der Redactie.) REPLIEK AAN DEN HEER H. C. VERKRUYSEN EN ZIJNS GELIJKEN. Geachte Redactie. Gij zult mij ten zeerste verplichten onderstaand stukje in het eerstvolgend nummer van uw geacht orgaan op te nemen | |
|
„Der Urkunsttrieb hat mit der Wiedergabe der Natur nichts zu tun. Er sucht nach reiner Abstraction als der einzigen Ausruh-Möglichkeit innerhalb der Verworrenheit und Unklarheit des Weltbildes und schafft mit instinktiver Notwendigkeit aus sich heraus die geometrische Abstraction. Sie ist der vollendete und dem Menschen einzig denkbare Ausdruck, der Emanzipation von aller Zufälligkeit und Zeitlichkeit des Weltbildes”.
|
(WILHELM WORRINGER.) | |
Ik moet beginnen mijn leedwezen te betuigen met het feit, dat mijn voordracht tegen mijn zin als verslag der vergadering op 20 December, gepubliceerd werd. Deze verminking kan, dunkt mij slechts leiden tot meerdere misverstanden. Er was mij verzocht mijn lezing in haar geheel in het tijdschrift „Architectura” te mogen afdrukken. Wellicht zou er dan betreffende eenige „woorden”, — want voorloopig gaat het nog nergens anders over, — die ik als uitdrukkingsmateriaal van nieuwe begrippen gebezigd heb, wat minder misverstand zijn ontstaan. In mijn voordracht ontwikkelt zich een zekeren gedachtengang en de eene zin groeit noodwendig uit het begrip van den anderen. Niets is zonder overdenking, doch als resultaat van vijftienjarige practische en theoretische werkzaamheid er in opgenomen. Nu kan het gebeuren, dat iemand die deze voordracht hoort niet is ingesteld op dezen zekeren gedachtengang en daarom, uit de noodzakelijkheid der zelfverdediging, a priori vijandig staat tegenover den inhoud. Komt daar nu nog bij, dat de individueele („apodictische”) manier waarop die voordracht gehouden wordt voor zekere dorre theoretici onaangenaam is, dan volgt daaruit dat zich uit dit alles bij elkâar een vruchteloos subjectief debat of strijdgeschrijf ontwikkelt. Het geval met den heer H. C. Verkruysen uit Heemstede, is echter van nog meer gecompiceerden aard. Waar genoemde heer niet bij machte schijnt te zijn, — zijn onbeduidend ingezonden stukje geeft hiervan blijk; ik had toch nog iets beters verwacht! — de aesthetische beginselen der Moderne beeldende Kunst objectief te weerleggen en er dus evenmin van een aanval op die beginselen (die niet alleen de mijne zijn, maar de, in verband met de moderne kunst, algemeen heerschende) sprake kan zijn, daar kan niet van mij verwacht worden dat ik ook maar eenigszins van plan zou zijn die beginselen tegenover een dilettant-denker te verdedigen. Ik zal daartoe eerst dan de moeite nemen, wanneer de heer Verkruysen, of wie ook, zich in staat toont tegenover de fundamenteele waarden der nieuwe Schilderkunst, die ik zoo duidelijk als in een kort tijdsbestek maar mogelijk is, toonde, tegen-waarde te stellen.
33 middel. Dit middel bestaat uit: de kleur, de vorm, het vlak of de ruimte. Noch literaire, humanitaire, naturalistische of met den tijd wisselende stemmingen des menschen kunnen in beeldend kunstwerk van algemeen aesthetisch belang zijn.
| |
Leiden, 27-1-17. | THEO VAN DOESBURG. |
De heer J. Gratama sprak als toehoorder, niet als vertegenwoordiger van „Architectura” of van mij. Uit hetgeen hij zeide bleek, dat hij de kern der nieuwe bedoelingen volkomen begreep. Daarom applaudisseerde ik. | |
TH. V. D. |