Naar inhoud springen

De Stijl/Jaargang 4/Nummer 6/Rondblik

Uit Wikisource
‘Rondblik’ door [Theo van Doesburg]
Afkomstig uit De Stijl, jrg. 4, nr. 6 (juni 1921), p. 87-93. Publiek domein.

[ 87 ]RONDBLIK

Holland.—Een wendingsche wending aanstaande. — Het tijdschrift „Windwijzer” dat reeds eenige jaren kapitalistisch-pretentieus als orgaan van het genoodschap „Architectura” te Amsterdam verschijnt onder het pseudoniem „Wendingen”, welk pseudoniem den inhoud volkomen karakteriseert (motto you never can tell of zoo de wind waait, waait mijn hoedje), hollandsche voortzetting van het in 1908 in Düsseldorf onder redactie van den architect Lauwriks opgerichte tijdschrift „Der Ring” (hetwelk zeer sterk naar Weenen en de Wiener Werkstätte rook), Wendingen dan staat op het punt haren kubistischen draai te nemen. [ 88 ]
Uitgezonderd ’n artikel van den architect Jan Gratema over Kandinsky, herinneren wij ons niet dat dit tijdschrift zich ooit met moderne kunst heeft ingelaten, tenzij dan om haar in ’n bespottelijk daglicht te stellen. Hoe de wendingsche geest zich tot de moderne kunst en hare consequenties verhoudt bleek destijds, ter gelegenheid van een lezing over de ontwikkeling der moderne schilderkunst voor het genoodschap Architectura te Amsterdam waar het alleen aan den takt van den voorzitter te danken was, dat de spreker er zonder lichamelijk en geestelijk letsel afkwam. Nu pleegt Wendingen (haar naam getrouw en daarom volkomen verantwoord en gerechtvaardigd) haar draai in Magdenburg met den phantasiearchitect Bruno Taut als medeplichtige, met een duitsche uitgave ...
Of de wending daarmee kubistisch gerechtvaardigd is staat nog te bezien: het kubisme toch is de optisch-mechanische consequentie van de latijnsche geesteskultuur. De wendingsche kronkel zou dus blijkens dit feit expressionistische geledingen kunnen hebben. Kubisto-expressionistische schubben met symbolisch-impressionistischen staart. Te laat geboren product van het barok in moderne gedaante; ongevaarlijk en mak. Zelfs de heer Roland Holst zal spoedig met dit beestje vertrouwd raken.
Bij dezen draai zal het wellicht niet blijven, meerdere, misschien zelfs dadaistische, zullen volgen. Waarom ook niet, wanneer deze „ismen” ongevaarlijk zijn geworden?

Frankrijk. — Sinds het tijdschrift „L’Esprit Nouveau” door ontbinding der redactie weer teruggeloopen is naar het klassicisme heeft „La Vie des Lettres” (Nicolas Beauduin & William Speth) zich het lot van de „geweigerden”, waaronder de vroegere directeur van L’Esprit Nouveau, Paul Dermée, aangetrokken en publiceert nu de gevreesde artikelen der dadaisten: Francis Picabia, André Arnyvelde, André Breton, Paul Elouard, Tristan Tzara enz.
In no 4 van den 7en jaargang komt een artikel voor [ 89 ]„Vers une nouvelle unité plastique” door Jacques Poisson, die hierin aanstuurt op een monumentale synthetische eenheid tusschen schilderkunst en architectuur. Wij citeeren de belangrijkste passage:

Comme toutes nos réalisations concrètes sont soumises au domaine de la forme, il faudrait que la peinture — par elle-même sans forme — puisse se cristalliser en quelque sorte sur les formes élémentaires du mental, celles-ci n’étant plus dessinées, mais réalisées par les lignes architecturales d’un monument.
Cette expression des principes et des noumènes abstraits par la ligne architecturale n’est pas une idée nouvelle: les cathédrales gothiques, comme les temples de Grèce ou d’Egypte, ont réalisé cette merveille d’exprimer de hautes idées metaphysiques par une construction de lignes (ce que les peintres ne devaient chercher qu’avec le cubisme). Or, si l’architecture cesse d’être un métier d’entrepreneurs ou de mécaniciens pour redevenir un art véritable, elle reprendra le monopole de l’expression par la ligne. Elle exprimera tout par la proportion, le nombre et le symbole des formes géométriques, selon cette parole de l’Ecclésiaste: Omnia in mensura et numero et pondere disposuisti et la peinture sera son associée ou pour mieux dire, il n’y aura plus ni peinture indépendante, ni architecture indépendante, mais un art-synthèse réunissant l’harmonie des deux.

Bij de Galérie La Cible 13. Rue Bonaparte. Paris verscheen in een bescheiden, geillustreerde uitgave de ontwikkelingsgeschiedenis van het werk van Francis Picabia, den initiator van het dadaisme. Deze ontwikkeling gaat van het impressionisme via het kubisme tot de dadaistische peinture mécanique. Zooals men weet ontwikkelde zich het dadaisme niet uit het kubisme, maar als reactie op het kubisme daartegen in.
Marie de la Hire ziet in het dadaisme echter niet meer dan Picabia’s geestelijk failliet. Op blz. 33—34 lezen wij het volgende:

Tous les artistes ont éprouvé l’absence de plaisir à produire, ils ont souvent subi l’arrêt du progrès, la disette de l’idée; ils ont vu fuir moqueusement l’inspiration et trouvé le vide devant eux. Ils ont aussi admis le changement d’ideal de vision, de réalisation et accepté loyalement de voir autre chose dans l’art qu’une formule acquise et c’est de cela qu’il faut les aimer. C’est au moment redoutable de l’âge mûr, où l’on regarde déjà, de loin, s’envoler les beaux espoirs de la jeunesse ne [ 90 ]sachant plus sur quelle chimère refermer des bras vigoureux. C’est l’heure tragique des reniements, des crimes, des faillites; l’âme se trouve en état d’adultère avec son idéal primitif, et l’être souffre, en prioie aux assauts du démon de midi. C’est aussi la bifurcation des chemins, l’affre des hésitations et l’invitation à la sincérité absolue pour regarder franchement en avant.

Men mag over Picabia denken wat men wil, het feit valt niet te loochenen dat hij een der weinige is die in plaats van het kubisme tot een markt-salonkunst te verlagen, zich geestelijk heeft doorgezet. Jemand die het geestelijk vagabondisme verkoos boven het artistieke marchandisme. Van zijn geschriften zijn de belangrijkste voor de psychologie van het dadaisme de Unique Eunique en zijn laatste philosofische studie „Jésus Christ Rastaquouère”, waarin hij breekt met de traditie van Bergson en van l’abbé Sorbon. Dat in deze geschriften een diepe persoonlijkheid aan het woord is blijkt reeds uit enkele simpele strophen als:

Ma maladie squelette de souvenirs
se dresse à coup sûr en ennemi insupportable
où le singe fait des raisonnements subtils
mentalement.

Karakteristiek is ook het volgende:

Anecdote

Voyez-vous, je suis fou de me l’imaginer
Je suis un homme aux doigts agiles
Qui vent couper les fils de vieilles peines
Faux plis de mon cerveau anxieux.
Histoires en arabesques souvernirs
Je ne suis heureux qu’en pleine mer
Ou l’on va plus loin
Sur les vagues anonymes.

Parijs. — Galerie „L’Effort Moderne” (Léonce Rosenberg) Les peintres Cubistes d’avant-Guerre: Georges Braque, Albert Gleizes, Juan Gris, Auguste Herbin, Roger de la Fresnaye, Fernand Léger, Jean Metzinger, Pablò Picasso. Exposition du 1er au 25 Juillet 1921. [ 91 ]
 
GRAAN­SY­LO (AME­RI­KA). FUNC­TIO­NEE­LE (ME­CHA­NO-ES­THE­TI­SCHE) AR­CHI­TEC­TUUR. AF­WE­ZIG­HEID VAN KUNST­BE­DOE­LING. ON­OP­ZET­TE­LIJ­KE RHYTH­MI­SCHE MO­NU­MEN­TA­LI­TEIT
 
[ 92 ]Paris-New-York-Dada. — De dadaïsten, beter georganiseerd zonder draad, dan de politici mèt draad bereiden met hun „Dadaglobe” (uitgave Edition de la Sirène, Paris) een belangrijke internationale manifestatie van de dadaistische gezindheid voor. In het amerikaansche dadatijdschrift: „New-York-Dada”, komt een opgave voor van de medewerkers. Het aantal is te groot om ze hier te vermelden. De „Dadaglobe” belooft een internationale samenvatting van wording, groei en verbreiding van den dadaistischen geest te worden. I. K. Bonset (die wij ook gastvrijheid in „De Stijl” verleenden en aan wiens werk wij binnen kort een speciaal nummer willen wijden) zal dezen geest voor Holland vertegenwoordigen met: „Je suis contre tout et tous” (portret); „Antikunstenzuivereredemanifest”; „Manifeste 69”; „Manifeste I. K. B.”; „Chronique Scandaleuse de mon Pays-Plat”. — Marcel Duchamp, die weer uit New-York naar Parijs is teruggekeerd, maakt melding van een groep begaafde, amerikaansche schrijvers, die zich scharen om het tijdschrift: „New-York-Dada”, en „Le société anonyme”.

België. — Te Antwerpen is opgericht „Omni”, Groupe d’initation du public aux opinions contemporaines. De statuten luider als volgt:

1. MM. Jean Karot, Willy Konincky et Jan Van Neervoord, hommes de lettres à Anvers, ont fondé, en cette ville, au mois de mai 1921, le groupe OMNI.
2. Ce groupe, dont les membres gardent leur entière autonomie d’idées individuelles déclare rester indépendant de toutes les opinions artistique, littéraire ou musicale, quelque soit leur nature ou leur expression.
Sa nécessité est justifiée par l’exclusivisme qui règne, acruellement, dans les divers domaines de l’esprit et de l’art, et la tendance qu’ont les intellectuels d’aujourd’hui à développer, jusqu’à outrance, la mode des chapelles et des cotteries, autant ”réactionnaires„ que ”progressistes„, ”anciennes„ ou ”modernes„.
3. Il a pour but d’initier le public aux théories contemporaines, quelque soit leur nature ou leur expression, au moyen d’expo4.itions, de conférences et de récitals.
lc Pour réaliser son programme, il fait appel à tous ceux qu’il sroit susceptibles d’exposer ces théories impartialement, en aissant le public et la critique libres de les juger.
[ 93 ]
5. Les conférences et les récitals se donneront par série ou par unité, au cours d’une saison hivernale, qui s’étend d’octobre à avril. La période estivale est particulièrement consacrée aux expositions.
6. Le groupe fait appel à ceux qui désirent lui prêter leur collaboration financière ou morale, tout en se réservant la plus complète liberté d’action, selon la formule de neutralité susdite.

Rusland. — Het esthetisch zwaartepunt van Rusland, ligt op het oogenblik in het theater. De voornaamste moderne schilders en architecten werken voor het kubistisch tooneel. Dit laatste geldt als synthetische volkskunst. Ook het kubistisch openluchttheater, waarvoor men geheele boomgroepen architectonisch snoeide en met beschilderd linnen bespande welke dienst deden als coulissen, heeft een kubistisch karakter. In Moskou heeft geruimen tijd een radicale kunstschool bestaan waaraan Iwan Puni, A. Rodschenko, Popova, Stepanova, Rosanova de leiding hadden en onderricht gaven.
Van de werken, die voor de ontwikkeling der beeldende kunst van belang kunnen zijn, hopen wij in een der volgende nummers er eenige te reproduceeren.

Overige vindplaatsen

[bewerken]
  • Ad Petersen (ed.; 1968) De Stijl [deel] 2. 1921_1932. Complete Reprint 1968, Amsterdam: Athenaeum, Den Haag: Bert Bakker, Amsterdam: Polak & Van Gennep, p. 66-69.