Toost van Koning Willem III en antwoord van Karel van der Heijden in 1881.

Uit Wikisource

Koning Willem III der Nederlanden ontving in 1881 de kort tevoren uit Atjeh teruggekeerde Luitenant-generaal Karel van der Heijden op Het Loo.De toast die de koning tijdens het ter ere van de generaal aangerichte diner uitsprak werd in het Haagse dagblad "Het Vaderland" alsvolgt weergegeven:


"De toost, dien ik de eer heb in te stellen, is gericht tot Zijne Exc. den luitenant-generaal Van der Heijden, onzen adjudant in buitengewonen dienst. Aan Uwe Excellentie heeft het vaderland, het Huis van Oranje en het geheele Nederlandse volk de grootste en diepste erkentelijkheid voor de belangrijke en gewichtige diensten, zoo ruimschoots bewezen. Wij allen begroeten in uw persoon den dapperen, onverschrokken en heldhaftigen veldheer, die de Nederlandse driekleur en de Nederlandse vaandels roemrijk heeft doen wapperen in de gewesten op Sumatra's Noordkust, aan uw zoo wijze als trouwe zorgen toevertrouwd. Op dezen voor Nederland zoo heuglijken dag was het voor mijn Konings- en soldatenhart een behoefte en een groote voldoening Uwe Excellentie het hartelijkst welkom toe te roepen en u bij ons te zien naast den broeder van uw doorluchtigen voorganger op Atjeh's kusten, wijlen den braven generaal Pol. Aan Uwe Excellentie zijn beide legers, zoo wel dat van het moederland als het Indische, een der roemrijkste bladzijden verschuldigd in hunne al zoo roemvolle geschiedrollen! De tiendaagsche veldtocht begroet en ontmoet heden den held van Atjeh! Hasselt en Leuven begroeten Atjeh en Samalangan! Ieder rechtgeaard Nederlander moet fier zijn in Uwe Excellentie een onzer edelste zonen te mogen erkennen en begroeten. Tenslotte zij het mij vergund te drinken op de gezondheid van alle hoofdofficieren, officieren, onderofficieren en manschappen der troepen, welke de eer en het groote voorrecht hebben gehad onder Uwe Excellentie's bevelen te staan. Ik drink insgelijks op de nagedachtenis van alle braven, die daar hun leven hebben gelaten voor Koning en Vaderland!

Den generaal Van der Heijden!

Het Nederlands-Indische leger!

Het Nederlandse leger!"

Diep getroffen, zo heet het in het verslag, antwoordde generaal Van der Heijden op dien koninklijken toost.

"Sire!"

Toen ter expeditie van Atjeh het geluk mij begunstigde en ik, dank zij der opoffering en bijzondere plichtsbetrachting van mijn ondergeschikten van land- en zeemacht, de Nederlandse vlag hoog mocht houden, durfde ik niet hopen, dat, behalve de vele groote beloningen, die Uwe Majesteit mij schonk, nog die schitterende eer mij zou te beurt vallen, om door mijn Koning zóó te worden toegesproken! Ik ben dan ook diep getroffen door de eer, die Uwe Majesteit mij bewijst, en heb ik ginds op Noord-Sumatra mijn plicht naar behooren trachten te vervullen, thans gevoel ik, dat ik niet genoeg kon doen en dat Uwer Majesteits grootheid en mildheid verre overtreffen al wat ik voor Haar kon ten offer brengen. Mag ik u wel mijn innigen dank zeggen voor al wat Uwe Majesteit ondervond, voor al de gunsten, die zij mij schonk. Maar mag ik tevens de verzekering geven van mijn onkreukbare trouw aan Uwe Majesteit en uw doorluchtig Huis.! ook de verzekering dat ik steeds alles wat een soldaat voor zijn Vorst en vaderland ten offer kan brengen, daarvoor veil heb. Mag ik, Sir! bij al wat ik reeds van uwe Majesteit genoot nog de gunst vragen, aan de land- en zeemacht in Indië over te mogen brengen, hoe Uwe Majesteit ze waardeert, en aldus ook met Uw naam jegens hen en plicht van dankbaarheid vervullen! Want aan hen ben ik verplicht het groote geluk, dat ik heden gevoel! Koning en Koningin! Lang moogt gij met het Huis van Oranje voor ons dierbaar vaderland leven!"

Gepubliceerd in "Het Vaderland" in 1881. De auteursrechten van deze woorden berusten bij de in 1890 en 1900 gestorven koning en zijn generaal. Bron: [1]