Verdrag inzake biologische diversiteit

Uit Wikisource

Het Verdrag van de Verenigde Naties betreffende biologische diversiteit werd afgesloten op de Wereldconferentie over Milieu en Ontwikkeling te Rio de Janeiro op 5 juni 1992.

Verdrag inzake Biologische Diversiteit[bewerken]

Preambule[bewerken]

De Verdragsluitende Partijen,

Zich bewust van de intrinsieke waarde van de biologische diversiteit en van de waarde van de biologische diversiteit en de bestanddelen daarvan in ecologisch, genetisch, sociaal, economisch, wetenschappelijk, educatief, cultureel, recreatief en esthetisch opzicht,

Zich tevens bewust van het belang van de biologische diversiteit voor de evolutie en het behoud van de systemen die de biosfeer in stand houden,

Bevestigende dat het behoud van de biologische diversiteit een gemeenschappelijke zorg voor de mensheid vormt,

Opnieuw bevestigende dat Staten soevereine rechten hebben met betrekking tot hun biologische rijkdommen,

Tevens opnieuw bevestigende dat Staten verantwoordelijk zijn voor het behoud van hun biologische diversiteit en voor het duurzame gebruik van hun biologische rijkdommen,

Bezorgd over het feit dat de biologische diversiteit aanmerkelijk achteruitgaat door bepaalde menselijke activiteiten,

Zich bewust van de in het algemeen tekortschietende informatie en kennis aangaande de biologische diversiteit en van de dringende behoefte aan de ontwikkeling van wetenschappelijke, technische en institutionele mogelijkheden waarmee het fundamentele inzicht kan worden verworven dat nodig is om passende maatregelen te kunnen plannen en uitvoeren,

Vaststellende dat het van het hoogste belang is de oorzaken van de aanmerkelijke achteruitgang of verlies van de biologische diversiteit te voorzien, te voorkomen en aan te pakken bij de bron,

Tevens vaststellende dat wanneer er een aanmerkelijke achteruitgang of verlies van de biologische diversiteit dreigt, het ontbreken van volledige wetenschappelijke zekerheid niet mag dienen als grond voor uitstel van maatregelen ter voorkoming of beperking van die dreiging,

Voorts vaststellende dat het voornaamste vereiste voor het behoud van de biologische diversiteit bestaat in het behoud in situ van ecosystemen en natuurlijke habitats, alsmede in de instandhouding en het herstel van levensvatbare populaties van soorten in hun natuurlijke omgeving,

Eveneens vaststellende dat maatregelen ex situ, bij voorkeur in het land van oorsprong, ook van groot belang zijn,

Erkennende dat veel autochtone en plaatselijke gemeenschappen van oudsher hoogst afhankelijk zijn van biologische rijkdommen, waarop hun tradities zijn gebaseerd, en dat het wenselijk is de voordelen van de toepassing van traditionele kennis, vernieuwingen en gebruiken betreffende het behoud van de biologische diversiteit en het duurzame gebruik van bestanddelen daarvan,eerlijk te delen,

Tevens erkennende de vitale rol die vrouwen spelen in het behoud en het duurzame gebruik van de biologische diversiteit, en bevestigende de noodzaak van de volledige deelneming van vrouwen op alle niveaus van de beleidsvorming en -uitvoering ter zake van het behoud van de biologische diversiteit,

Onderstrepende het belang en de noodzaak van het bevorderen van internationale, regionale en mondiale samenwerking tussen Staten en intergouvernementele organisaties en de niet-gouvernementele sector met het oog op het behoud van de biologische diversiteit en het duurzame gebruik van bestanddelen daarvan,

Erkennende dat het verschaffen van nieuwe en aanvullende financiële middelen en passende toegang tot relevante technologieën van aanzienlijke invloed zou kunnen zijn op de mate waarin de wereld in staat is het verlies van de biologische diversiteit tegen te gaan,

Voorts erkennende dat bijzondere maatregelen noodzakelijk zijn om te voorzien in de behoeften van ontwikkelingslanden, waaronder het verschaffen van nieuwe en aanvullende financiële middelen en passende toegang tot relevante technologieën,

Wijzende in dit verband op de bijzondere omstandigheden van de minst ontwikkelde landen en kleine eilandstaten,

Erkennende dat voor het behoud van de biologische diversiteit aanzienlijke investeringen zijn vereist, waarvan een breed scala van voordelen op milieu-, economisch en sociaal gebied mogen worden verwacht,

Erkennende dat economische en sociale ontwikkeling en de uitroeiing van armoede de eerste en allerhoogste prioriteiten zijn van ontwikkelingslanden,

Beseffende dat het behoud en het duurzame gebruik van de biologische diversiteit van het hoogste belang is om te kunnen voorzien in de behoeften qua voeding en gezondheid en andere behoeften van de groeiende wereldbevolking, waarvoor de toegang tot en het delen van zowel genetische rijkdommen als technologieën essentieel is,

Vaststellende dat uiteindelijk het behoud en het duurzame gebruik van de biologische diversiteit de vriendschappelijke betrekkingen tussen Staten zullen versterken en zullen bijdragen tot vrede voor de mensheid,

Geleid door de wens bestaande internationale regelingen voor het behoud van de biologische diversiteit en het duurzame gebruik van bestanddelen daarvan te verbeteren en aan te vullen, en

Vastbesloten de biologische diversiteit te behouden en duurzaam te gebruiken ten behoeve van huidige en toekomstige generaties,

Zijn het volgende overeengekomen:

Artikel 1. Doelstellingen[bewerken]

De doelstellingen van dit Verdrag, na te streven in overeenstemming met de desbetreffende bepalingen daarvan, zijn het behoud van de biologische diversiteit, het duurzame gebruik van bestanddelen daarvan en de eerlijke en billijke verdeling van de voordelen voortvloeiende uit het gebruik van genetische rijkdommen, met inbegrip van passende toegang tot genetische rijkdommen en passende overdracht van de desbetreffende technologieën, rekening houdend met alle rechten met betrekking tot die rijkdommen en technologieën, en door middel van passende financiering.

Artikel 2. Gebruikte termen[bewerken]

Voor de toepassing van dit Verdrag wordt verstaan onder:

"Biologische diversiteit": de variabiliteit onder levende organismen van allerlei herkomst, met inbegrip van, onder andere, terrestrische, mariene en andere aquatische ecosystemen en de ecologische complexen waarvan zij deel uitmaken; dit omvat mede de diversiteit binnen soorten, tussen soorten en van ecosystemen.

"Biologische rijkdommen": genetische rijkdommen, organismen of delen daarvan, populaties, of enig ander biotisch bestanddeel van ecosystemen met een feitelijke of potentiële waarde of nut voor de mensheid.

"Biotechnologie": elke technologische toepassing waarbij biologische systemen, levende organismen, of afleidingen daarvan, worden gebruikt om produkten of processen tot stand te brengen of te veranderen voor specifieke doeleinden.

"Land van oorsprong van genetische rijkdommen": het land dat die genetische rijkdommen bezit onder in situ-omstandigheden.

"Land dat genetische rijkdommen levert": het land dat genetische rijkdommen levert, verkregen uit in situ-bronnen, met inbegrip van populaties van zowel wilde als gedomesticeerde soorten, dan wel verkregen uit ex situ-bronnen, ongeacht of deze hun oorsprong hebben in dat land.

"Gedomesticeerde of gecultiveerde soorten": soorten waarvan het evolutieproces door de mens is beïnvloed om in zijn behoeften te voorzien.

"Ecosysteem": een dynamisch complex van gemeenschappen van planten, dieren en micro-organismen en hun niet-levende omgeving, die in een onderlinge wisselwerking een functionele eenheid vormen.

"Behoud ex situ": het behoud van bestanddelen van de biologische diversiteit buiten hun natuurlijke habitats.

"Genetisch materiaal": alle materiaal van plantaardige, dierlijke, microbiële of andere oorsprong dat functionele eenheden van de erfelijkheid bevat.

"Genetische rijkdommen": genetisch materiaal van feitelijke of potentiële waarde.

"Habitat": de plaats of het soort gebied waar een organisme of populatie van nature voorkomt.

"In situ-omstandigheden": de omstandigheden waaronder genetische rijkdommen voorkomen in ecosystemen en natuurlijke habitats en, in het geval van gedomesticeerde of gecultiveerde soorten, in de omgeving waarin zij hun onderscheidende kenmerken hebben ontwikkeld.

"Behoud in situ": het behoud van ecosystemen en natuurlijke habitats en de instandhouding en het herstel van levensvatbare populaties van soorten in hun natuurlijke omgeving en, in het geval van gedomesticeerde of gecultiveerde soorten, in de omgeving waarin zij hun onderscheidende kenmerken hebben ontwikkeld.

"Beschermd gebied": een geografisch bepaald gebied dat wordt aangewezen of gereguleerd en beheerd ter verwezenlijking van specifieke doeleinden aangaande behoud.

"Regionale organisatie voor economische integratie": een door soevereine Staten in een bepaalde regio opgerichte organisatie, waaraan haar lidstaten bevoegdheden hebben overgedragen ten aanzien van de in dit Verdrag geregelde aangelegenheden en die, in overeenstemming met haar interne procedures, gemachtigd is dit Verdrag te bekrachtigen, te aanvaarden, goed te keuren, dan wel hiertoe toe te treden.

"Duurzaam gebruik": het gebruik van bestanddelen van de biologische diversiteit op een wijze en in een tempo die niet leiden tot achteruitgang van de biologische diversiteit op de lange termijn, aldus in stand houdend het vermogen daarvan om te voorzien in de behoeften en te beantwoorden aan de verwachtingen van huidige en toekomstige generaties.

"Technologie": alle technologie, met inbegrip van de biotechnologie.

Artikel 3. Beginsel[bewerken]

Staten hebben, in overeenstemming met het Handvest van de Verenigde Naties en de beginselen van internationaal recht, het soevereine recht hun eigen hulpbronnen te exploiteren overeenkomstig hun eigen milieubeleid, alsook de verantwoordelijkheid te verzekeren dat activiteiten die binnen hun rechtsmacht of onder hun toezicht vallen, geen schade aanrichten aan het milieu van andere Staten of van gebieden die onder geen enkele nationale rechtsmacht vallen.

Artikel 4. Werkingssfeer[bewerken]

Behoudens de rechten van andere Staten en tenzij in dit Verdrag uitdrukkelijk anders is bepaald, zijn de bepalingen van dit Verdrag van toepassing ten aanzien van elke Verdragsluitende Partij:

a. op bestanddelen van de biologische diversiteit in gebieden gelegen binnen de grenzen van haar nationale rechtsmacht; en
b. op processen en activiteiten, uitgevoerd onder haar rechtsmacht of toezicht, in gebieden gelegen binnen de grenzen van haar nationale rechtsmacht dan wel in gebieden die niet onder haar nationale rechtsmacht vallen, ongeacht waar de gevolgen van die processen of activiteiten zich voordoen.

Artikel 5. Samenwerking[bewerken]

Elke Verdragsluitende Partij werkt, voor zover mogelijk en passend, samen met andere Verdragsluitende Partijen, hetzij rechtstreeks, hetzij, waar passend, via bevoegde internationale organisaties, ten aanzien van gebieden die onder geen enkele nationale rechtsmacht vallen en met betrekking tot andere aangelegenheden van wederzijds belang, ten behoeve van het behoud en het duurzame gebruik van de biologische diversiteit.

Artikel 6. Algemene maatregelen tot behoud en duurzaam gebruik[bewerken]

Elke Verdragsluitende Partij dient in overeenstemming met haar eigen omstandigheden en mogelijkheden:

a. nationale strategieën, plannen of programma's voor het behoud en het duurzame gebruik van de biologische diversiteit te ontwikkelen, of de bestaande strategieën, plannen of programma's daartoe aan te passen, daarbij, onder andere, de op haar betrekking hebbende in dit Verdrag genoemde maatregelen in aanmerking nemend; en
b. voor zover mogelijk en passend, het behoud en het duurzame gebruik van de biologische diversiteit op te nemen in de desbetreffende op één of meerdere sectoren betrekking hebbende plannen, programma's en beleidslijnen.

Artikel 7. Inventarisatie en toezicht[bewerken]

Elke Verdragsluitende Partij dient, voor zover mogelijk en passend, in het bijzonder met het oog op de toepassing van de artikelen 8 en 10:

a. de bestanddelen van de biologische diversiteit die van belang zijn voor het behoud en het duurzame gebruik ervan te inventariseren aan de hand van de in Bijlage I gegeven indicatieve lijst;
b. de overeenkomstig letter a geïnventariseerde bestanddelen van de biologische diversiteit onder toezicht te houden, door middel van monsterneming en andere technieken, daarbij bijzondere aandacht schenkend aan die bestanddelen die dringend maatregelen tot behoud vereisen en die welke de meeste mogelijkheden bieden voor duurzaam gebruik,
c. processen en categorieën activiteiten te inventariseren die aanmerkelijke nadelige gevolgen hebben of zouden kunnen hebben voor het behoud en het duurzame gebruik van de biologische diversiteit, en hun gevolgen onder toezicht te houden door middel van monsterneming en andere technieken; en
d. de gegevens verkregen uit de inventarisatie en het toezicht ingevolge de letters a, b en c te bewaren en te structureren met behulp van een systeem.

Artikel 8. Behoud in situ[bewerken]

Elke Verdragsluitende Partij dient, voor zover mogelijk en passend:

a. een stelsel in te stellen van beschermde gebieden of gebieden waarin bijzondere maatregelen moeten worden genomen om de biologische diversiteit te behouden;
b. indien nodig richtlijnen op te stellen voor de keuze, de instelling en het beheer van beschermde gebieden of gebieden waarin bijzondere maatregelen moeten worden genomen om de biologische diversiteit te behouden;
c. biologische rijkdommen die van belang zijn voor het behoud van de biologische diversiteit te reguleren of te beheren, zowel binnen als buiten beschermde gebieden, teneinde zorg te dragen voor het behoud en het duurzame gebruik daarvan;
d. de bescherming van ecosystemen en natuurlijke habitats, alsmede de instandhouding van levensvatbare populaties van soorten in hun natuurlijke omgeving te bevorderen;
e. een ecologisch verantwoorde en duurzame ontwikkeling te bevorderen in gebieden die grenzen aan beschermde gebieden, teneinde de bescherming van die gebieden te verbeteren;
f. aangetaste ecosystemen te rehabiliteren en te herstellen en het herstel van bedreigde soorten te bevorderen, onder andere door middel van het ontwikkelen en uitvoeren van plannen en andere beheersstrategieën;
g. middelen te verschaffen of te handhaven voor het reguleren, beheren of beheersen van de risico's verbonden aan het gebruik en het vrijkomen van veranderde levende organismen, voortgekomen uit de biotechnologie, die nadelige milieu-effecten zouden kunnen hebben die van invloed kunnen zijn op het behoud en het duurzame gebruik van de biologische diversiteit, daarbij tevens rekening houdend met de risico's voor de gezondheid van de mens;
h. de binnenkomst van uitheemse soorten die bedreigend zijn voor ecosystemen, habitats of soorten te voorkomen, dan wel deze te beheersen of uit te roeien;
i. ernaar te streven de voorwaarden te scheppen die nodig zijn voor de verenigbaarheid van het huidige gebruik met het behoud van de biologische diversiteit en het duurzame gebruik van bestanddelen daarvan;
j. met inachtneming van haar nationale wetgeving, de kennis, vernieuwingen en gebruiken van autochtone en plaatselijke gemeenschappen te eerbiedigen, te beschermen en in stand te houden, waarop hun tradities zijn gebaseerd die van belang zijn voor het behoud en het duurzame gebruik van de biologische diversiteit, en de toepassing daarvan op grotere schaal te bevorderen, met de instemming en deelneming van de dragers van die kennis, vernieuwingen en gebruiken, en de eerlijke verdeling van de voordelen van de toepassing van die kennis, vernieuwingen en gebruiken te stimuleren;
k. de wetgeving en/of andere regelgeving te ontwikkelen of te handhaven die nodig is voor de bescherming van bedreigde soorten en populaties;
l. wanneer aanmerkelijke nadelige gevolgen voor de biologische diversiteit zijn vastgesteld overeenkomstig artikel 7, de desbetreffende processen en categorieën activiteiten te reguleren of te beheersen; en
m. samen te werken bij de verstrekking van financiële en andere steun voor het behoud in situ als bedoeld in de letters a tot en met l, met name aan ontwikkelingslanden.

Artikel 9. Behoud ex situ[bewerken]

Elke Verdragsluitende Partij dient, voor zover mogelijk en passend, en hoofdzakelijk ter aanvulling van de maatregelen voor behoud in situ:

a. maatregelen aan te nemen voor het behoud ex situ van bestanddelen van de biologische diversiteit, bij voorkeur in het land van oorsprong van die bestanddelen;
b. voorzieningen voor behoud ex situ en onderzoek met betrekking tot planten, dieren en micro-organismen te treffen en te handhaven, bij voorkeur in het land van oorsprong van de genetische rijkdommen;
c. maatregelen aan te nemen voor het herstel en de rehabilitatie van bedreigde soorten en voor de terugkeer naar hun natuurlijke habitats onder geschikte omstandigheden;
d. de vergaring van biologische rijkdommen uit natuurlijke habitats ten behoeve van behoud ex situ zodanig te reguleren en te beheersen, dat ecosystemen en populaties van soorten in situ niet worden bedreigd, behalve wanneer bijzondere tijdelijke maatregelen tot behoud ex situ zijn vereist ingevolge letter c; en
e. samen te werken bij de verstrekking van financiële en andere steun voor het behoud ex situ als bedoeld in de letters a tot en met d en bij het treffen en handhaven van voorzieningen voor behoud ex situ in ontwikkelingslanden.

Artikel 10. Duurzaam gebruik van bestanddelen van de biologische diversiteit[bewerken]

Elke Verdragsluitende Partij dient, voor zover mogelijk en passend:

a. in de nationale besluitvorming aandacht te schenken aan het behoud en het duurzame gebruik van biologische rijkdommen;
b. maatregelen aan te nemen met betrekking tot het gebruik van biologische rijkdommen, teneinde nadelige gevolgen voor de biologische diversiteit te voorkomen of te beperken;
c. het op de gewoonte stoelende gebruik van biologische rijkdommen in overeenstemming met traditionele culturele gebruiken die verenigbaar zijn met de vereisten van behoud of van duurzaam gebruik, te beschermen en te stimuleren;
d. de plaatselijke bevolking te steunen bij het ontwerpen en uitvoeren van herstelmaatregelen in aangetaste gebieden waarin de biologische diversiteit is achteruitgegaan; en
e. de samenwerking tussen haar overheidsinstellingen en de particuliere sector te bevorderen bij het ontwikkelen van methoden voor duurzaam gebruik van biologische rijkdommen.

Artikel 11. Stimuleringsmaatregelen[bewerken]

Elke Verdragsluitende Partij dient, voor zover mogelijk en passend, economisch en sociaal verantwoorde maatregelen te nemen die het behoud en het duurzame gebruik van bestanddelen van de biologische diversiteit stimuleren.

Artikel 12. Onderzoek en opleiding[bewerken]

De Verdragsluitende Partijen dienen, rekening houdend met de bijzondere behoeften van de ontwikkelingslanden:

a. programma's op te zetten en in stand te houden voor wetenschappelijke en technische opleiding en onderwijs op het gebied van maatregelen tot inventarisatie, behoud en duurzaam gebruik van de biologische diversiteit en bestanddelen daarvan, en steun te bieden voor die opleiding en dat onderwijs, toegesneden op de bijzondere behoeften van de ontwikkelingslanden;
b. onderzoek te bevorderen en te stimuleren dat bijdraagt tot het behoud en het duurzame gebruik van de biologische diversiteit, in het bijzonder in de ontwikkelingslanden, onder andere in overeenstemming met de besluiten van de Conferentie van de Partijen naar aanleiding van aanbevelingen van het hulporgaan voor wetenschappelijk, technisch en technologisch advies; en
c. met inachtneming van de bepalingen van de artikelen 16, 18 en 20, de gebruikmaking van de geboekte vooruitgang in het wetenschappelijk onderzoek op het gebied van de biologische diversiteit te bevorderen bij het ontwikkelen van methoden voor het behoud en het duurzaam gebruik van biologische rijkdommen, en daartoe samen te werken.

Artikel 13. Voorlichting en bewustmaking[bewerken]

De Verdragsluitende Partijen dienen:

a. het besef van het belang van het behoud van de biologische diversiteit, en de daartoe benodigde maatregelen, alsook het propageren daarvan via de media en het opnemen van deze thema's in de onderwijsprogramma's, te bevorderen en te stimuleren; en
b. samen te werken, indien passend, met andere Staten en internationale organisaties bij het ontwikkelen van voorlichtings- en bewustmakingsprogramma's met betrekking tot het behoud en het duurzame gebruik van de biologische diversiteit.

Artikel 14. Effectrapportage en beperking van de nadelige gevolgen[bewerken]

1. Elke Verdragsluitende Partij dient, voor zover mogelijk en passend:

a. passende procedures in te voeren die een milieu-effectrapportage voorschrijven betreffende haar voorgenomen projecten die aanmerkelijke nadelige gevolgen zouden kunnen hebben voor de biologische diversiteit, teneinde deze gevolgen te vermijden of tot een minimum te beperken en die, indien passend, het mogelijk maken het publiek aan die procedures te laten deelnemen;
b. passende regelingen te treffen om te verzekeren dat naar behoren rekening wordt gehouden met de milieu-effecten van haar programma's en beleidslijnen die nadelige gevolgen zouden kunnen hebben voor de biologische diversiteit;
c. op basis van wederkerigheid kennisgeving, informatie-uitwisseling en overleg te bevorderen aangaande activiteiten onder haar rechtsmacht of toezicht die aanmerkelijke nadelige gevolgen zouden kunnen hebben voor de biologische diversiteit van andere Staten of van gebieden die onder geen enkele nationale rechtsmacht vallen, door het sluiten van bilaterale, regionale of multilaterale regelingen, waar passend, te stimuleren;
d. in geval van dreigend of ernstig gevaar of dreigende of ernstige schade, ontstaan onder haar rechtsmacht of toezicht, voor c.q. aan de biologische diversiteit in een gebied onder de rechtsmacht van andere Staten of in gebieden die onder geen enkele nationale rechtsmacht vallen, onmiddellijk de mogelijk getroffen Staten van dat gevaar of die schade in kennis te stellen, alsmede actie te ondernemen om dat gevaar of die schade te voorkomen of tot een minimum te beperken; en
e. nationale regelingen te bevorderen voor het treffen van noodmaatregelen in geval van activiteiten of voorvallen, ongeacht of deze een natuurlijke of andere oorzaak hebben, die een ernstig of dreigend gevaar vormen voor de biologische diversiteit, en de internationale samenwerking in aansluiting op die nationale inspanningen te stimuleren, en, waar passend en voor zover overeengekomen door de betrokken Staten of regionale organisaties voor economische integratie, gezamenlijke rampenplannen op te stellen.

2. De Conferentie van de Partijen bestudeert, op basis van te verrichten studies, het vraagstuk van aansprakelijkheid en schadeloosstelling, met inbegrip van herstel en vergoeding, voor schade aan de biologische diversiteit, behalve indien die aansprakelijkheid een zuiver interne aangelegenheid is.

Artikel 15. Toegang tot genetische rijkdommen[bewerken]

1. Gelet op de soevereine rechten van Staten met betrekking tot hun natuurlijke rijkdommen, berust de bevoegdheid om de toegang tot genetische rijkdommen te bepalen bij de nationale regeringen en wordt deze geregeld in de nationale wetgeving.

2. Elke Verdragsluitende Partij streeft ernaar de voorwaarden te scheppen voor het vergemakkelijken van de toegang tot genetische rijkdommen voor in milieu-opzicht verantwoorde gebruiksdoeleinden van andere Verdragsluitende Partijen, en geen beperkingen op te leggen die indruisen tegen de doelstellingen van dit Verdrag.

3. Voor de toepassing van dit Verdrag wordt onder door een Verdragsluitende Partij geleverde genetische rijkdommen, als bedoeld in dit artikel en in de artikelen 16 en 19, slechts verstaan genetische rijkdommen die worden geleverd door Verdragsluitende Partijen die landen van oorsprong van die rijkdommen zijn of door de Partijen die de genetische rijkdommen hebben verkregen in overeenstemming met dit Verdrag.

4. Wanneer toegang wordt verleend, dient zulks te geschieden op onderling overeengekomen voorwaarden en met inachtneming van de bepalingen van dit artikel.

5. De toegang tot genetische rijkdommen is afhankelijk van de vooraf, op basis van aanmelding, gegeven instemming van de Partij die de rijkdommen levert, tenzij die Partij anders beslist.

6. Elke Verdragsluitende Partij streeft ernaar wetenschappelijk onderzoek te ontwikkelen en uit te voeren op basis van genetische rijkdommen die zijn geleverd door andere Verdragsluitende Partijen, zulks met volledige deelneming van die Verdragsluitende Partijen en, indien mogelijk, op hun grondgebied.

7. Elke Verdragsluitende Partij neemt maatregelen van wetgevende of bestuurlijke aard, dan wel beleidsmaatregelen, waar passend, in overeenstemming met de artikelen 16 en 19 en, waar noodzakelijk, via het krachtens de artikelen 20 en 21 ingestelde financiële mechanisme, teneinde te bewerkstelligen dat de resultaten van onderzoek en ontwikkeling en de voordelen van het commercieel of ander gebruik van de genetische rijkdommen op eerlijke en billijke wijze worden gedeeld met de Verdragsluitende Partij die de rijkdommen levert. Deze verdeling geschiedt op grond van onderling overeengekomen voorwaarden.

Artikel 16. Toegang tot en overdracht van technologie[bewerken]

1. Elke Verdragsluitende Partij, erkennende dat technologie mede biotechnologie omvat, en dat zowel de toegang tot als de overdracht van technologie onder de Verdragsluitende Partijen essentiële elementen zijn voor de verwezenlijking van de doelstellingen van dit Verdrag, verplicht zich ertoe, met inachtneming van de bepalingen van dit artikel, te verschaffen en/of te vergemakkelijken, ten gunste van andere Verdragsluitende Partijen, de toegang tot en de overdracht van technologieën die van belang zijn voor het behoud en het duurzame gebruik van de biologische diversiteit of voor de gebruikmaking van genetische rijkdommen zonder aanzienlijke schade aan het milieu aan te richten.

2. De toegang tot en de overdracht van technologie als bedoeld in het eerste lid ten gunste van ontwikkelingslanden worden verschaft en/of vergemakkelijkt onder billijke en de gunstigste voorwaarden, met inbegrip van concessionele en preferentiële voorwaarden indien onderling overeengekomen, en, indien noodzakelijk, in overeenstemming met het krachtens de artikelen 20 en 21 ingestelde financiële mechanisme. Wanneer ten aanzien van de technologie octrooien en andere rechten met betrekking tot de intellectuele eigendom bestaan, worden bedoelde toegang en overdracht verschaft onder voorwaarden die een erkenning inhouden van de rechten met betrekking tot de intellectuele eigendom en verenigbaar zijn met een adequate en effectieve bescherming daarvan. De toepassing van dit lid dient in overeenstemming te zijn met het derde, vierde en vijfde lid.

3. Elke Verdragsluitende Partij neemt maatregelen van wetgevende of bestuurlijke aard, dan wel beleidsmaatregelen, waar passend, opdat ten gunste van Verdragsluitende Partijen, in het bijzonder die welke ontwikkelingslanden zijn, die genetische rijkdommen leveren, de toegang tot en de overdracht van technologie die van die rijkdommen gebruik maakt wordt verschaft, zulks onder onderling overeengekomen voorwaarden, met inbegrip van technologie die is beschermd met octrooien en andere rechten met betrekking tot de intellectuele eigendom, indien noodzakelijk met behulp van de bepalingen van de artikelen 20 en 21 en met inachtneming van het internationale recht en in overeenstemming met het vierde en vijfde lid.

4. Elke Verdragsluitende Partij neemt maatregelen van wetgevende en bestuurlijke aard, dan wel beleidsmaatregelen, waar passend, opdat de particuliere sector de toegang tot, de gezamenlijke ontwikkeling en de overdracht van de in het eerste lid bedoelde technologie vergemakkelijkt ten gunste van zowel overheidsinstellingen als de particuliere sector in ontwikkelingslanden, en houdt zich daarbij aan de in het eerste, tweede en derde lid genoemde verplichtingen.

5. De Verdragsluitende Partijen, erkennende dat octrooien en andere rechten met betrekking tot de intellectuele eigendom van invloed kunnen zijn op de toepassing van dit Verdrag, werken in dit opzicht samen, met inachtneming van de nationale wetgeving en het internationale recht, teneinde te waarborgen dat deze rechten bevorderlijk zijn voor en niet indruisen tegen de doelstellingen van het Verdrag.

Artikel 17. Uitwisseling van informatie[bewerken]

1. De Verdragsluitende Partijen vergemakkelijken de uitwisseling van informatie uit alle algemeen toegankelijke bronnen die betrekking heeft op het behoud en het duurzame gebruik van de biologische diversiteit, rekening houdend met de bijzondere behoeften van de ontwikkelingslanden.

2. Deze uitwisseling van informatie omvat de uitwisseling van resultaten van technisch, wetenschappelijk en sociaal-economisch onderzoek, alsmede informatie over opleidings- en onderzoeksprogramma's, specialistische kennis, traditionele kennis van autochtonen, als zodanig en in combinatie met de in artikel 16, eerste lid, bedoelde technologieën. Deze uitwisseling dient, indien mogelijk, ook de teruggave van informatie te omvatten.

Artikel 18. Technische en wetenschappelijke samenwerking[bewerken]

1. De Verdragsluitende Partijen bevorderen de internationale technische en wetenschappelijke samenwerking op het gebied van het behoud en het duurzame gebruik van de biologische diversiteit, indien noodzakelijk, via de bevoegde internationale en nationale instellingen.

2. Elke Verdragsluitende Partij bevordert de technische en wetenschappelijke samenwerking met andere Verdragsluitende Partijen, in het bijzonder ontwikkelingslanden, bij de toepassing van dit Verdrag, onder andere door middel van het ontwikkelen en uitvoeren van nationaal beleid. Bij het bevorderen van deze samenwerking dient bijzondere aandacht te worden besteed aan de ontwikkeling en verbetering van de nationale mogelijkheden, door middel van ontwikkeling van het arbeidspotentieel en de vorming van structuren.

3. De Conferentie van de Partijen bepaalt op haar eerste bijeenkomst hoe een uitwisselingsmechanisme kan worden opgezet ter bevordering en vergemakkelijking van de technische en wetenschappelijke samenwerking.

4. De Verdragsluitende Partijen stimuleren en ontwikkelen, in overeenstemming met de nationale wetgeving en het nationale beleid, methoden voor samenwerking met het oog op de ontwikkeling en gebruikmaking van technologieën, waaronder traditionele technologieën van autochtonen, ter nastreving van de doelstellingen van dit Verdrag. Daartoe bevorderen de Verdragsluitende Partijen tevens de samenwerking inzake de opleiding van personeel en de uitwisseling van deskundigen.

5. De Verdragsluitende Partijen bevorderen, indien zij zulks onderling overeenkomen, het opzetten van gezamenlijke onderzoeksprogramma's en gezamenlijke ondernemingen ter ontwikkeling van technologieën die verband houden met de doelstellingen van dit Verdrag.

Artikel 19. Beheer van de biotechnologie en verdeling van de voordelen daarvan[bewerken]

1. Elke Verdragsluitende Partij neemt maatregelen van wetgevende en bestuurlijke aard, dan wel beleidsmaatregelen, waar passend, teneinde de effectieve deelneming aan biotechnologisch onderzoek te waarborgen van de Verdragsluitende Partijen, met name ontwikkelingslanden, die genetische rijkdommen voor dat onderzoek leveren, en indien mogelijk op het grondgebied van die Verdragsluitende Partijen.

2. Elke Verdragsluitende Partij neemt alle mogelijke maatregelen ter bevordering en stimulering van de prioritaire toegang, op een eerlijke en billijke basis, van Verdragsluitende Partijen, met name ontwikkelingslanden, tot de resultaten en voordelen van biotechnologieën die zijn gebaseerd op door die Verdragsluitende Partijen geleverde genetische rijkdommen. Deze toegang vindt plaats op onderling overeengekomen voorwaarden.

3. De Partijen bestuderen de noodzaak en de vorm van een protocol, dat passende procedures bevat, waaronder met name vooraf - met kennis van zaken - te geven instemming, op het gebied van de veilige overdracht, het veilige beheer en het veilige gebruik van veranderde levende organismen, voortgekomen uit de biotechnologie, die nadelige gevolgen kunnen hebben voor het behoud en het duurzame gebruik van de biologische diversiteit.

4. Elke Verdragsluitende Partij verstrekt, hetzij rechtstreeks, hetzij door zulks te verlangen van elke onder haar rechtsmacht vallende natuurlijke persoon of rechtspersoon die de in het derde lid bedoelde organismen levert, alle beschikbare informatie over de gebruiks- en veiligheidsvoorschriften die zij verplicht stelt voor het omgaan met die organismen, alsmede alle beschikbare informatie over de mogelijke nadelige effecten van de desbetreffende organismen voor de Verdragsluitende Partij naar het grondgebied waarvan die organismen worden overgebracht.

Artikel 20. Financiële middelen[bewerken]

1. Elke Verdragsluitende Partij verplicht zich ertoe, voor zover dit in haar vermogen ligt, financiële steun en stimulansen te bieden met betrekking tot nationale activiteiten die zijn gericht op verwezenlijking van de doelstellingen van dit Verdrag, zulks in overeenstemming met haar nationale plannen, prioriteiten en programma's.

2. De Partijen die ontwikkelde landen zijn stellen nieuwe en aanvullende financiële middelen ter beschikking om Partijen die ontwikkelingslanden zijn in staat te stellen om de overeengekomen volledige bijkomende kosten te dekken die zij moeten maken voor de uitvoeringsmaatregelen ter nakoming van de verplichtingen van dit Verdrag en om baat te hebben bij de bepalingen hiervan, welke kosten zijn overeengekomen tussen een Partij die een ontwikkelingsland is en een in artikel 21 bedoelde institutionele structuur, zulks in overeenstemming met het beleid, de strategie, de prioriteiten van het programma en de toekenningscriteria en de indicatieve lijst van bijkomende kosten als opgesteld door de Conferentie van de Partijen. Andere Partijen, met inbegrip van landen die een overgang naar een markteconomie doormaken, kunnen vrijwillig de verplichtingen van de Partijen die ontwikkelde landen zijn op zich nemen. Voor de toepassing van dit artikel stelt de Conferentie van de Partijen op haar eerste bijeenkomst een lijst op van Partijen die ontwikkelde landen zijn en van andere Partijen die vrijwillig de verplichtingen van Partijen die ontwikkelde landen zijn op zich nemen. De Conferentie van de Partijen beoordeelt deze lijst periodiek en wijzigt deze indien nodig. Vrijwillige bijdragen uit andere landen en bronnen dienen ook te worden gestimuleerd. Bij de nakoming van deze verplichtingen dient rekening te worden gehouden met het feit dat de geldstroom toereikend, voorspelbaar en tijdig dient te zijn, en met het belang van lastenverdeling onder de in de lijst opgenomen bijdragende Partijen.

3. Door de Partijen die ontwikkelde landen zijn en aan de Partijen die ontwikkelingslanden zijn kunnen ook met de toepassing van dit Verdrag verband houdende financiële middelen ter beschikking worden gesteld langs bilaterale, regionale en andere multilaterale kanalen.

4. De mate waarin Partijen die ontwikkelingslanden zijn hun verplichtingen ingevolge dit Verdrag daadwerkelijk zullen nakomen, hangt af van de daadwerkelijke nakoming door de Partijen die ontwikkelde landen zijn van hun verplichtingen ingevolge dit Verdrag wat betreft de financiële middelen en de overdracht van technologie, in het besef dat economische en sociale ontwikkeling en uitroeiing van armoede de eerste en allerhoogste prioriteiten zijn van de Partijen die ontwikkelingslanden zijn.

5. De Partijen houden ten volle rekening met de specifieke behoeften en bijzondere omstandigheden van de minst ontwikkelde landen bij hun maatregelen met betrekking tot de financiering en de overdracht van technologie.

6. De Verdragsluitende Partijen nemen ook de bijzondere omstandigheden in aanmerking die voortvloeien uit de verspreiding en de vindplaatsen van de biologische diversiteit in Partijen die ontwikkelingslanden zijn, met name kleine eilandstaten, en hun afhankelijkheid van deze diversiteit.

7. Tevens dient aandacht te worden geschonken aan de bijzondere situatie van ontwikkelingslanden, met name die welke vanuit het oogpunt van het milieu uiterst kwetsbaar zijn, zoals landen met aride en semi-aride gebieden, kust- en berggebieden.

Artikel 21. Financieel mechanisme[bewerken]

1. Er wordt een mechanisme ingesteld voor de verstrekking van financiële middelen in de vorm van giften of onder gunstige voorwaarden aan Partijen die ontwikkelingslanden zijn, voor de toepassing van dit Verdrag, waarvan de essentiële elementen zijn omschreven in dit artikel. Het mechanisme functioneert, voor de toepassing van het Verdrag, onder verantwoordelijkheid en aan de hand van richtlijnen van de Conferentie van de Partijen en is daaraan verantwoording verschuldigd. De werking van het mechanisme wordt toevertrouwd aan de institutionele structuur waartoe door de Conferentie van de Partijen op haar eerste bijeenkomst wordt besloten. Voor de toepassing van dit Verdrag bepaalt de Conferentie van de Partijen het beleid, de strategie, de prioriteiten van het programma en de criteria om in aanmerking te komen voor toegang tot en gebruik van die middelen. De bijdragen dienen zodanig te zijn, dat rekening wordt gehouden met het feit dat de geldstroom toereikend, voorspelbaar en tijdig moet zijn, als bepaald in artikel 20, in overeenstemming met het bedrag van de benodigde middelen, waarover de Conferentie van de Partijen periodiek beslist, en met het belang van lastenverdeling onder de bijdragende Partijen opgenomen in de lijst, genoemd in artikel 20, tweede lid. Door Partijen die ontwikkelde landen zijn en door andere landen en uit andere bronnen kunnen ook vrijwillige bijdragen worden verstrekt. Het mechanisme functioneert onder een democratisch en doorzichtig stelsel van beheer.

2. Overeenkomstig de doelstellingen van dit Verdrag stelt de Conferentie van de Partijen op haar eerste bijeenkomst het beleid, de strategie en de prioriteiten van het programma vast, alsook gedetailleerde criteria en richtlijnen om in aanmerking te komen voor toegang tot en gebruik van de financiële middelen, met inbegrip van regelmatig te houden toezicht op en evaluatie van dat gebruik. De Conferentie van de Partijen besluit over de te treffen regelingen ter uitvoering van het eerste lid, na overleg met de institutionele structuur waaraan de werking van het mechanisme wordt toevertrouwd.

3. De Conferentie van de Partijen toetst de doelmatigheid van het bij dit artikel ingestelde mechanisme, met inbegrip van de in het tweede lid bedoelde criteria en richtlijnen, zulks ten vroegste twee jaar na de inwerkingtreding van dit Verdrag en daarna regelmatig. Op basis van deze toetsing neemt zij, indien nodig, passende maatregelen om de doelmatigheid van het mechanisme te verbeteren.

4. De Verdragsluitende Partijen bestuderen de mogelijkheid om bestaande financiële instellingen te versterken, opdat deze financiële middelen verstrekken voor het behoud en het duurzame gebruik van de biologische diversiteit.

Artikel 22. Verhouding tot andere internationale verdragen[bewerken]

1. De bepalingen van dit Verdrag laten de rechten en verplichtingen van de Verdragsluitende Partijen ingevolge enige bestaande internationale overeenkomst onverlet, behalve indien de uitoefening van die rechten of de nakoming van die verplichtingen ernstige schade zou veroorzaken aan, of een bedreiging zou vormen voor, de biologische diversiteit.

2. De Verdragsluitende Partijen passen dit Verdrag wat het mariene milieu betreft toe in overeenstemming met de rechten en verplichtingen van Staten krachtens het recht van de zee.

Artikel 23. Conferentie van de Partijen[bewerken]

1. Hierbij wordt een Conferentie van de Partijen ingesteld. De eerste vergadering van de Conferentie van de Partijen wordt belegd door de Uitvoerend Directeur van het Milieuprogramma van de Verenigde Naties uiterlijk één jaar na de inwerkingtreding van dit Verdrag. Daarna worden gewone vergaderingen van de Conferentie van de Partijen gehouden met een door de Conferentie op haar eerste vergadering te bepalen regelmaat.

2. Buitengewone vergaderingen van de Conferentie van de Partijen kunnen op ieder ander tijdstip worden gehouden indien de Conferentie zulks noodzakelijk acht, of op schriftelijk verzoek van een Partij, op voorwaarde dat dit verzoek door ten minste een derde van de Partijen wordt gesteund binnen zes maanden nadat het aan hen is medegedeeld door het Secretariaat.

3. De Conferentie van de Partijen bereikt door middel van consensus overeenstemming over en neemt aan een reglement van orde voor haarzelf en voor elk door haar in te stellen hulporgaan, alsmede over het financieel reglement betreffende de financiering van het Secretariaat. Op elke gewone vergadering neemt zij een begroting aan voor het financiële tijdvak tot de volgende gewone vergadering.

4. De Conferentie van de Partijen toetst de toepassing van dit Verdrag en daartoe:

a. stelt zij de vorm en de regelmaat vast voor de toezending van de ingevolge artikel 26 over te leggen informatie en bestudeert zij deze informatie alsmede de door enig hulporgaan ingediende rapporten;
b. bestudeert zij het wetenschappelijk, technisch en technologisch advies inzake de biologische diversiteit, gegeven in overeenstemming met artikel 25;
c. bestudeert en neemt zij aan, indien nodig, protocollen overeenkomstig artikel 28;
d. bestudeert en neemt zij aan, indien nodig, wijzigingen op dit Verdrag en de bijlagen daarbij in overeenstemming met de artikelen 29 en 30;
e. bestudeert zij wijzigingen op een protocol, alsmede bijlagen daarbij, en, indien daartoe wordt besloten, beveelt zij de partijen bij het desbetreffende protocol aan deze aan te nemen;
f. bestudeert en neemt zij aan, indien nodig, de aanvullende bijlagen bij dit Verdrag in overeenstemming met artikel 30;
g. stelt zij de hulporganen in, in het bijzonder voor het geven van wetenschappelijk en technisch advies, die noodzakelijk worden geacht voor de toepassing van dit Verdrag;
h. stelt zij zich via het Secretariaat in verbinding met de uitvoerende organen van verdragen die betrekking hebben op aangelegenheden die door dit Verdrag worden geregeld, teneinde te komen tot passende vormen van samenwerking met hen; en
i. bestudeert en onderneemt zij alle andere stappen die noodzakelijk zijn ter verwezenlijking van de doelstellingen van dit Verdrag in het licht van de ervaring die is opgedaan bij de toepassing daarvan.

5. De Verenigde Naties, haar gespecialiseerde organisaties en de Internationale Organisatie voor Atoomenergie, alsmede elke Staat die geen Partij bij dit Verdrag is, kunnen als waarnemers worden vertegenwoordigd op de vergaderingen van de Conferentie van de Partijen. Elke andere instelling of organisatie, gouvernementeel of niet-gouvernementeel, die bevoegd is op gebieden verband houdende met het behoud en het duurzame gebruik van de biologische diversiteit en die aan het Secretariaat haar wens te kennen heeft gegeven op een vergadering van de Conferentie van de Partijen te zijn vertegenwoordigd als waarnemer, kan als zodanig worden toegelaten, tenzij ten minste een derde van de Partijen hiertegen bezwaar maakt. De toelating en de deelneming van waarnemers wordt geregeld in het door de Conferentie van Partijen aangenomen reglement van orde.

Artikel 24. Secretariaat[bewerken]

1. Hierbij wordt een Secretariaat ingesteld. Dit heeft tot taak:

a. de in artikel 23 bedoelde vergaderingen van de Conferentie van de Partijen te organiseren en de daarvoor vereiste diensten te verlenen;
b. de krachtens een protocol aan het Secretariaat opgedragen taken te verrichten;
c. rapporten over de uitvoering van zijn taken ingevolge dit Verdrag op te stellen en deze voor te leggen aan de Conferentie van de Partijen;
d. zorg te dragen voor de coördinatie met andere bevoegde internationale organisaties en in het bijzonder de administratieve en contractuele regelingen aan te gaan die noodzakelijk zijn voor een doelmatige taakverrichting; en
e. alle andere door de Conferentie van de Partijen vast te stellen taken te verrichten.

2. Op haar eerste gewone vergadering wijst de Conferentie van de Partijen het Secretariaat aan, te kiezen onder de bestaande bevoegde internationale organisaties die hun bereidheid te kennen hebben gegeven om de secretariaatswerkzaamheden uit hoofde van dit Verdrag te verrichten.

Artikel 25. Hulporgaan voor wetenschappelijk, technisch en technologisch advies[bewerken]

1. Hierbij wordt een hulporgaan voor wetenschappelijk, technisch en technologisch advies ingesteld, dat de Conferentie van de Partijen en, indien van toepassing, haar andere hulporganen, te gelegener tijd advies geeft met betrekking tot de toepassing van dit Verdrag. Dit orgaan staat open voor deelneming door alle Partijen en is multidisciplinair. Het dient regeringsvertegenwoordigers te omvatten die deskundig zijn op het desbetreffende vakgebied. Het dient regelmatig verslag uit te brengen aan de Conferentie van de Partijen over alle aspecten van zijn werk.

2. Onder verantwoordelijkheid van de Conferentie van de Partijen, aan de hand van haar richtlijnen en op haar verzoek dient dit orgaan:

a. de wetenschappelijke en technische beoordelingen te geven betreffende de toestand van de biologische diversiteit;
b. de wetenschappelijke en technische beoordelingen voor te bereiden betreffende de gevolgen van de soorten maatregelen, genomen in overeenstemming met de bepalingen van dit Verdrag;
c. de innoverende, efficiënte en geavanceerde technologieën en know-how met betrekking tot het behoud en het duurzame gebruik van de biologische diversiteit te inventariseren en advies uit te brengen over de manieren en middelen om de ontwikkeling van die technologieën te bevorderen en/of deze over te dragen;
d. advies te geven omtrent wetenschappelijke programma's en internationale samenwerking op het gebied van onderzoek en ontwikkeling met betrekking tot het behoud en het duurzame gebruik van de biologische diversiteit; en
e. te antwoorden op vragen van wetenschappelijke, technische, technologische en methodologische aard, gesteld door de Conferentie van de Partijen en haar hulporganen.

3. De taken, de bevoegdheden, de organisatievorm en het functioneren van dit orgaan kunnen door de Conferentie van de Partijen nader worden uitgewerkt.

Artikel 26. Rapporten[bewerken]

Elke Verdragsluitende Partij dient, met een door de Conferentie van de Partijen te bepalen regelmaat, bij de Conferentie van de Partijen rapporten in betreffende maatregelen die zij heeft genomen ter uitvoering van de bepalingen van dit Verdrag en de doelmatigheid van die maatregelen voor de verwezenlijking van de doelstellingen van dit Verdrag.

Artikel 27. Regeling van geschillen[bewerken]

1. Ingeval tussen Verdragsluitende Partijen een geschil ontstaat betreffende de uitlegging of toepassing van dit Verdrag, trachten de betrokken partijen dit op te lossen door middel van onderhandelingen.

2. Indien de betrokken partijen geen overeenstemming kunnen bereiken door middel van onderhandelingen, kunnen zij gezamenlijk verzoeken om de goede diensten van of bemiddeling door een derde.

3. Bij de bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring van dit Verdrag, dan wel bij de toetreding hiertoe, kan elke Staat of regionale organisatie voor economische integratie verklaren, door middel van een schriftelijke kennisgeving aan de Depositaris, dat hij c.q. zij ten aanzien van een geschil dat niet is opgelost in overeenstemming met het eerste of het tweede lid een van beide of beide hierna te noemen middelen voor geschillenbeslechting als dwingend aanvaardt:

a. arbitrage in overeenstemming met de procedure als vastgelegd in Titel 1 van Bijlage II;
b. voorlegging van het geschil aan het Internationale Gerechtshof.

4. Indien de partijen bij het geschil niet dezelfde of geen enkele procedure hebben aanvaard in overeenstemming met het derde lid, wordt het geschil onderworpen aan conciliatie in overeenstemming met Titel 2 van Bijlage II, tenzij de partijen anders overeenkomen.

5. De bepalingen van dit artikel zijn van toepassing op elk protocol, tenzij in het desbetreffende protocol anders is bepaald.

Artikel 28. Aanneming van protocollen[bewerken]

1.De Verdragsluitende Partijen werken samen bij de opstelling en aanneming van protocollen bij dit Verdrag.

2. Protocollen worden aangenomen op een vergadering van de Conferentie van de Partijen.

3. De tekst van een voorgesteld protocol wordt ten minste zes maanden vóór bedoelde vergadering door het Secretariaat medegedeeld aan de Verdragsluitende Partijen.

Artikel 29. Wijzigingen op het Verdrag of de protocollen[bewerken]

1. Wijzigingen op dit Verdrag kunnen worden voorgesteld door elke Verdragsluitende Partij. Wijzigingen op een protocol kunnen worden voorgesteld door elke Partij bij dat protocol.

2. Wijzigingen op dit Verdrag worden aangenomen op een vergadering van de Conferentie van de Partijen. Wijzigingen op een protocol worden aangenomen op een vergadering van de Partijen bij het desbetreffende protocol. De tekst van een voorgestelde wijziging op dit Verdrag of op een protocol wordt, tenzij in het desbetreffende protocol anders is bepaald, ten minste zes maanden vóór de vergadering waarop zij ter aanneming wordt voorgelegd, door het Secretariaat aan de Partijen bij de desbetreffende akte medegedeeld. Voorgestelde wijzigingen worden door het Secretariaat tevens ter kennisneming toegezonden aan de ondertekenaars van dit Verdrag.

3. De Partijen stellen alles in het werk om over elke voorgestelde wijziging op dit Verdrag of op een protocol overeenstemming te bereiken door middel van consensus. Indien alle pogingen om tot consensus te komen mislukken en er geen overeenstemming wordt bereikt, wordt de wijziging in laatste instantie aangenomen met een meerderheid van twee derde van de aanwezige Partijen bij de desbetreffende akte die hun stem uitbrengen, en wordt zij door de Depositaris aan de Partijen voorgelegd ter bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring.

4. De bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring van wijzigingen wordt schriftelijk medegedeeld aan de Depositaris. Overeenkomstig het derde lid aangenomen wijzigingen worden tussen Partijen die deze hebben aanvaard van kracht op de negentigste dag na de nederlegging van de akten van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring door ten minste twee derde van de Partijen bij dit Verdrag of van de Partijen bij het desbetreffende protocol, tenzij in het desbetreffende protocol anders is bepaald. Daarna worden de wijzigingen voor elke andere Partij van kracht op de negentigste dag nadat die Partij haar akte van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring van die wijzigingen heeft nedergelegd.

5. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder "aanwezige Partijen die hun stem uitbrengen" verstaan Partijen die aanwezig zijn en voor- of tegenstemmen.

Artikel 30. Aanneming en wijziging van bijlagen[bewerken]

1. De bijlagen bij dit Verdrag of bij protocollen maken een integrerend deel uit van het Verdrag of die protocollen, naar gelang het geval, en een verwijzing naar het Verdrag of protocol vormt tegelijkertijd een verwijzing naar de bijlagen daarbij, tenzij uitdrukkelijk anders is bepaald. De bijlagen hebben slechts betrekking op aangelegenheden van procedurele, wetenschappelijke, technische en administratieve aard.

2. Tenzij in een protocol anders is bepaald ten aanzien van de bijlagen daarbij, is de volgende procedure van toepassing op het voorstellen, het aanvaarden en het in werking treden van aanvullende bijlagen bij dit Verdrag of bijlagen bij een protocol.

a. Bijlagen bij dit Verdrag of bij een protocol worden voorgesteld en aangenomen in overeenstemming met de in artikel 29 uiteengezette procedure;
b. Een Partij die niet in staat is een aanvullende bijlage bij dit Verdrag of een bijlage bij een protocol waarbij zij Partij is goed te keuren, stelt de Depositaris daarvan schriftelijk in kennis binnen een jaar na de datum van mededeling van de aanneming door de Depositaris. De Depositaris stelt alle Partijen onverwijld in kennis van elke ontvangen kennisgeving. Een Partij kan te allen tijde een eerdere verklaring van bezwaar herroepen, waarna de bijlagen voor die Partij in werking treden, behoudens het in letter c bepaalde.
c. Na het verstrijken van een jaar na de datum van mededeling van de aanneming door de Depositaris treedt de bijlage in werking voor alle Partijen bij dit Verdrag of bij het desbetreffende protocol die geen kennisgeving hebben gedaan als bedoeld in letter b.

3. Voor het voorstellen, het aannemen en het van kracht worden van wijzigingen op de bijlagen bij dit Verdrag of bij een protocol geldt dezelfde procedure als voor het voorstellen, het aannemen en het in werking treden van bijlagen bij het Verdrag of bij een protocol.

4. Indien een aanvullende bijlage of een wijziging op een bijlage verband houdt met een wijziging op het Verdrag of een protocol, treedt die aanvullende bijlage of die wijziging eerst in werking wanneer de wijziging op het Verdrag of het desbetreffende protocol van kracht wordt.

Artikel 31. Stemrecht[bewerken]

1. Behoudens het in het tweede lid bepaalde, heeft elke Partij bij dit Verdrag één stem.

2. Regionale organisaties voor economische integratie beschikken ter zake van binnen hun bevoegdheid vallende aangelegenheden over een aantal stemmen dat gelijk is aan het aantal stemmen van hun lidstaten die Partij zijn bij dit Verdrag of het desbetreffende protocol. Bedoelde organisaties oefenen hun stemrecht niet uit indien hun lidstaten hun stemrecht uitoefenen, en omgekeerd.

Artikel 32. Verhouding tussen dit Verdrag en de protocollen daarbij[bewerken]

1. Een Staat of regionale organisatie voor economische integratie kan geen Partij bij een protocol worden indien hij c.q. zij niet tevens Partij bij dit Verdrag is of wordt.

2. Besluiten ingevolge een protocol worden slechts genomen door de Partijen bij het desbetreffende protocol. Een Verdragsluitende Partij die een protocol niet heeft bekrachtigd, aanvaard of goedgekeurd kan als waarnemer deelnemen aan een vergadering van de Partijen bij dat protocol.

Artikel 33. Ondertekening[bewerken]

Dit Verdrag staat open voor ondertekening te Rio de Janeiro voor alle Staten en regionale organisaties voor economische integratie van 5 juni 1992 tot en met 14 juni 1992 en op de zetel van de Verenigde Naties te New York van 15 juni 1992 tot en met 4 juni 1993.

Artikel 34. Bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring[bewerken]

1. Dit Verdrag en elk protocol daarbij dienen te worden bekrachtigd, aanvaard of goedgekeurd door Staten en regionale organisaties voor economische integratie. De akten van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring dienen te worden neergelegd bij de Depositaris.

2. Een in het eerste lid bedoelde organisatie die Partij wordt bij dit Verdrag of een protocol zonder dat één van haar lidstaten Partij is, is gebonden aan alle verplichtingen ingevolge het Verdrag of het protocol, naar gelang het geval. Wanneer één of meer lidstaten van zo'n organisatie Partij zijn bij dit Verdrag of een protocol, komen de organisatie en haar lidstaten hun onderscheiden verantwoordelijkheden overeen met betrekking tot de nakoming van hun verplichtingen ingevolge het Verdrag of een protocol, naar gelang het geval. In dergelijke gevallen zijn de organisatie en de lidstaten niet gerechtigd de uit het Verdrag of een protocol voortvloeiende rechten gelijktijdig uit te oefenen.

3. In hun akten van bekrachtiging, aanvaarding of goedkeuring geven de in het eerste lid bedoelde organisaties de omvang van hun bevoegdheid ter zake van door het Verdrag of het desbetreffende protocol geregelde aangelegenheden aan. Deze organisaties stellen ook de Depositaris in kennis van elke relevante wijziging betreffende de omvang van hun bevoegdheid.

Artikel 35. Toetreding[bewerken]

1. Dit Verdrag en alle protocollen staan open voor toetreding door Staten en regionale organisaties voor economische integratie vanaf de datum waarop het Verdrag of het desbetreffende protocol is gesloten voor ondertekening. De akten van toetreding worden nedergelegd bij de Depositaris.

2. In hun akten van toetreding geven de in het eerste lid bedoelde organisaties de omvang van hun bevoegdheid ter zake van de door het Verdrag of het desbetreffende protocol geregelde aangelegenheden aan. Deze organisaties stellen ook de Depositaris in kennis van elke relevante wijziging betreffende de omvang van hun bevoegdheid.

3. De bepalingen van artikel 34, tweede lid, zijn van toepassing op regionale organisaties voor economische integratie die toetreden tot dit Verdrag of een protocol.

Artikel 36. Inwerkingtreding[bewerken]

1. Dit Verdrag treedt in werking op de negentigste dag na de datum van nederlegging van de dertigste akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding.

2. Een protocol treedt in werking op de negentigste dag na de datum waarop het in het desbetreffende protocol genoemde aantal akten van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding is nedergelegd.

3. Voor elke Verdragsluitende Partij die dit Verdrag bekrachtigt, aanvaardt of goedkeurt, dan wel hiertoe toetreedt, na de nederlegging van de dertigste akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding, treedt het in werking op de negentigste dag na de datum van nederlegging van de akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding door die Verdragsluitende Partij.

4. Tenzij daarin anders is bepaald, treedt een protocol voor een Verdragsluitende Partij die dat protocol bekrachtigt, aanvaardt of goedkeurt, dan wel daartoe toetreedt na zijn inwerkingtreding overeenkomstig het tweede lid, in werking op de negentigste dag na de datum waarop die Verdragsluitende Partij haar akte van bekrachtiging, aanvaarding, goedkeuring of toetreding heeft nedergelegd, of op de datum waarop dit Verdrag voor die Verdragsluitende Partij in werking treedt, indien deze datum later valt.

5. Voor de toepassing van het eerste en het tweede lid wordt een door een regionale organisatie voor economische integratie nedergelegde akte niet meegeteld naast de door haar lidstaten nedergelegde akten.

Artikel 37. Voorbehouden[bewerken]

Ten aanzien van dit Verdrag kan geen enkel voorbehoud worden gemaakt.

Artikel 38. Opzegging[bewerken]

1. Na het verstrijken van twee jaar na de datum waarop dit Verdrag voor een Verdragsluitende Partij in werking is getreden, kan die Verdragsluitende Partij te allen tijde het Verdrag opzeggen door middel van een schriftelijke kennisgeving aan de Depositaris.

2. De opzegging wordt van kracht na het verstrijken van een jaar na de datum waarop de Depositaris de kennisgeving van opzegging heeft ontvangen, of op enige latere in bedoelde kennisgeving vermelde datum.

3. Een Verdragsluitende Partij die dit Verdrag opzegt, wordt geacht ook elk protocol waarbij zij partij is te hebben opgezegd.

Artikel 39. Voorlopige financiële regelingen[bewerken]

Op voorwaarde dat deze volledig is geherstructureerd, in overeenstemming met de bepalingen van artikel 21, is de Global Environment Facility van het Ontwikkelingsprogramma van de Verenigde Naties, het Milieuprogramma van de Verenigde Naties en de Internationale Bank voor Herstel en Ontwikkeling tijdelijk de in artikel 21 bedoelde institutionele structuur, zulks voor het tijdvak tussen de inwerkingtreding van dit Verdrag en de eerste vergadering van de Conferentie van de Partijen of totdat de Conferentie van de Partijen besluit welke institutionele structuur zal worden aangewezen overeenkomstig artikel 21.

Artikel 40. Voorlopige regelingen voor het Secretariaat[bewerken]

Het door de Uitvoerend Directeur van het Milieuprogramma van de Verenigde Naties ter beschikking te stellen Secretariaat is het in artikel 24, tweede lid, bedoelde tijdelijke Secretariaat, zulks voor het tijdvak tussen de inwerkingtreding van dit Verdrag en de eerste vergadering van de Conferentie van de Partijen.

Artikel 41. Depositaris[bewerken]

De Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties neemt de taken van Depositaris van dit Verdrag en de protocollen daarbij op zich.

Artikel 42. Authentieke teksten[bewerken]

Het oorspronkelijke exemplaar van dit Verdrag, waarvan de Arabische, de Chinese, de Engelse, de Franse, de Russische en de Spaanse tekst gelijkelijk authentiek zijn, wordt nedergelegd bij de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties.


Ten blijke waarvan de ondergetekenden, daartoe naar behoren gemachtigd, dit Verdrag hebben ondertekend.

Gedaan te Rio de Janeiro, op 5 juni negentienhonderd en tweeënnegentig.


Bijlage 1. Inventarisatie en toezicht[bewerken]

1. Ecosystemen en habitats: die een grote diversiteit, grote aantallen inheemse of bedreigde soorten of ongerepte gebieden omvatten; die nodig zijn voor trekkende soorten; die van sociaal, economisch, cultureel of wetenschappelijk belang zijn; of die representatief of uniek zijn of verband houden met essentiële evolutieprocessen of andere biologische processen;

2. Soorten en gemeenschappen: die bedreigd zijn; wilde verwanten zijn van gedomesticeerde of gecultiveerde soorten; van geneeskundige, landbouwkundige of andere economische waarde zijn; van sociaal, wetenschappelijk of cultureel belang zijn; van belang zijn voor onderzoek naar het behoud en het duurzame gebruik van de biologische diversiteit, zoals indicatorsoorten; en

3. Beschreven genomen en genen van sociaal, wetenschappelijk of economisch belang.

Bijlage 2.[bewerken]

Titel 1. Arbitrage[bewerken]

Artikel 1[bewerken]

De eisende partij stelt het Secretariaat in kennis van het feit dat de partijen een geschil onderwerpen aan arbitrage overeenkomstig artikel 27. In de kennisgeving dienen te worden vermeld het onderwerp van de arbitrage en met name de artikelen van het Verdrag of het protocol waarvan de uitlegging of toepassing in het geding zijn. Indien de partijen geen overeenstemming kunnen bereiken over het onderwerp van het geding voordat de voorzitter van het scheidsgerecht wordt aangewezen, wordt dit bepaald door het scheidsgerecht. Het Secretariaat doet de aldus ontvangen informatie toekomen aan alle Verdragsluitende Partijen bij dit Verdrag of bij het desbetreffende protocol.

Artikel 2[bewerken]

1. Bij geschillen tussen twee partijen bestaat het scheidsgerecht uit drie leden. Elk der partijen bij het geschil benoemt een scheidsman, en de twee aldus benoemde scheidsmannen wijzen in onderlinge overeenstemming de derde scheidsman aan, die als voorzitter van het scheidsgerecht fungeert. Laatstgenoemde mag geen onderdaan zijn van één der partijen bij het geschil, noch zijn vaste woon- of verblijfplaats hebben op het grondgebied van één van die partijen, noch werkzaam zijn in dienst van één van hen, noch zich in enigerlei hoedanigheid met de zaak hebben beziggehouden.

2. Bij geschillen tussen meer dan twee partijen, wijzen partijen met hetzelfde belang gezamenlijk een scheidsman aan.

3. Een vacature wordt vervuld op de wijze als voorgeschreven voor de aanvankelijke benoeming.

Artikel 3[bewerken]

1. Indien binnen twee maanden na de benoeming van de tweede scheidsman geen voorzitter van het scheidsgerecht is aangewezen, wijst de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties op verzoek van een partij de voorzitter aan binnen een nieuwe termijn van twee maanden.

2. Indien één van de partijen bij het geschil binnen twee maanden na ontvangst van het verzoek geen scheidsman heeft benoemd, kan de andere partij hiervan kennisgeving doen aan de Secretaris-Generaal, die de aanwijzing verricht binnen een nieuwe termijn van twee maanden.

Artikel 4[bewerken]

Het scheidsgerecht neemt zijn beslissingen in overeenstemming met de bepalingen van dit Verdrag, het desbetreffende protocol en het internationale recht.

Artikel 5[bewerken]

Tenzij de partijen bij het geding anders overeenkomen, stelt het scheidsgerecht zijn eigen procedureregels vast.

Artikel 6[bewerken]

Het scheidsgerecht kan op verzoek van één van de partijen essentiële voorlopige maatregelen ter bescherming aanbevelen.

Artikel 7[bewerken]

De partijen bij het geschil dienen de werkzaamheden van het scheidsgerecht te vergemakkelijken en dienen met name, met gebruikmaking van alle hun ter beschikking staande middelen:

a. aan het scheidsgerecht alle ter zake dienende stukken, gegevens en voorzieningen ter beschikking te stellen; en
b. het scheidsgerecht in staat te stellen, indien nodig, getuigen en deskundigen op te roepen en hun verklaring te doen optekenen.

Artikel 8[bewerken]

De partijen en de scheidsmannen zijn verplicht het vertrouwelijk karakter te handhaven van alle informatie die zij in vertrouwen hebben ontvangen in de loop van de procedure voor het scheidsgerecht.

Artikel 9[bewerken]

Tenzij het scheidsgerecht anders beslist gelet op de bijzondere omstandigheden van de zaak, worden de kosten van het scheidsgerecht in gelijke delen gedragen door de partijen bij het geding. Het scheidsgerecht houdt aantekening van alle kosten en doet een eindoverzicht toekomen aan de partijen.

Artikel 10[bewerken]

Een Verdragsluitende Partij die een belang van juridische aard bij het onderwerp van het geding heeft, dat door de beslissing kan worden geraakt, kan met instemming van het scheidsgerecht interveniëren in de procedure.

Artikel 11[bewerken]

Het scheidsgerecht kan kennis nemen van en uitspraak doen over eisen in reconventie die rechtstreeks verband houden met het onderwerp van het geding.

Artikel 12[bewerken]

Beslissingen van het scheidsgerecht, zowel aangaande de procedure als aangaande de zaak zelve, worden genomen met een meerderheid van stemmen van de leden.

Artikel 13[bewerken]

Indien één van de partijen bij het geschil niet voor het scheidsgerecht verschijnt, of verzuimt haar zaak te verdedigen, kan de andere partij het scheidsgerecht verzoeken de procedure voort te zetten en uitspraak te doen. Niet-verschijnen of verzuim de zaak te verdedigen vormt geen beletsel voor de voortgang van de procedure. Alvorens zijn einduitspraak te doen, dient het scheidsgerecht zich ervan te vergewissen dat de eis zowel ten aanzien van de feiten, als ten aanzien van het recht gegrond is.

Artikel 14[bewerken]

Het scheidsgerecht doet binnen vijf maanden, te rekenen vanaf de datum waarop het volledig is samengesteld einduitspraak, tenzij het scheidsgerecht het noodzakelijk acht deze termijn met maximaal vijf maanden te verlengen.

Artikel 15[bewerken]

De einduitspraak van het scheidsgerecht dient uitsluitend betrekking te hebben op het onderwerp van het geding en dient met redenen te zijn omkleed. De namen van de leden die aan de beraadslaging hebben deelgenomen en de datum van de einduitspraak dienen daarin te zijn vermeld. Elk lid van het scheidsgerecht kan een afzonderlijk of afwijkend oordeel aan de einduitspraak hechten.

Artikel 16[bewerken]

De uitspraak is bindend voor de partijen bij het geding. De uitspraak is niet vatbaar voor beroep, tenzij de partijen bij het geschil van tevoren een beroepsprocedure zijn overeengekomen.

Artikel 17[bewerken]

Elk geschil dat tussen de partijen bij het geding mocht ontstaan met betrekking tot de uitlegging of de wijze van tenuitvoerlegging van de einduitspraak kan door één van beide partijen worden voorgelegd aan het scheidsgerecht dat de uitspraak heeft gedaan.

Titel 2. Conciliatie[bewerken]

Artikel 1[bewerken]

Op verzoek van één van de partijen bij het geding wordt een conciliatiecommissie gevormd. Tenzij de partijen anders overeenkomen, bestaat de commissie uit vijf leden: waarvan elke partij er twee benoemt en een voorzitter gezamenlijk door die leden wordt gekozen.

Artikel 2[bewerken]

Bij geschillen tussen meer dan twee partijen, benoemen de partijen die een gemeenschappelijk belang hebben hun leden van de commissie gezamenlijk. Wanneer twee of meer partijen verschillende belangen hebben of wanneer er onenigheid bestaat omtrent de vraag of zij hetzelfde belang hebben, benoemen zij hun leden afzonderlijk.

Artikel 3[bewerken]

Indien binnen twee maanden na de datum van het verzoek tot vorming van een conciliatiecommissie benoemingen door partijen niet zijn verricht, worden die benoemingen, indien de partij die het verzoek heeft ingediend zulks verzoekt, verricht door de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties binnen een nieuwe termijn van twee maanden.

Artikel 4[bewerken]

Indien binnen twee maanden na de benoeming van het laatste lid van de conciliatiecommissie geen voorzitter is gekozen, wordt de voorzitter, indien een partij zulks verzoekt, benoemd door de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties binnen een nieuwe termijn van twee maanden.

Artikel 5[bewerken]

De conciliatiecommissie neemt haar besluiten met een meerderheid van stemmen van haar leden. Zij stelt haar eigen procedureregels vast, tenzij de partijen bij het geschil anders overeenkomen. Zij doet een voorstel tot oplossing van het geschil, hetwelk de partijen te goeder trouw in overweging nemen.

Artikel 6[bewerken]

Een verschil van mening omtrent de vraag of de conciliatiecommissie bevoegd is, zal door de Commissie worden beslist.

Bron[bewerken]

Bron: Belgische Senaat, stuk nr. 1175-1 (1993-1994), d.d. 30 augustus 1994: "Ontwerp van wet houdende goedkeuring van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake biologische diversiteit".

Externe link[bewerken]

Zie ook[bewerken]