Volapükel Nedänik/Nummer 2/„Dat wist ik niet”
Het toneel stelt voor een huiskamer, een spoorwagen, een bosch, een koffiehuis of iets anders
KWASTENBURG. Professor in de letteren, kruidenier, handelaar of iets dergelijks.
VAN BUREN. Volapükatidel.
KWASTENBURG. Wat is dat toch een onzin, die Volapük, vindt ge niet?
VAN BUREN. Kent ge Volapük?
K. Neen, zie je, dat juist niet, maar er heeft eens een stukje over in 't „Nieuws van den Dag” gestaan, en daar stond ook een vertaling van 't „Wien Neêrlandsch bloed” in, maar daar hebben we wat om gelachen; mijn oudste jongen, Piet, die heeft het me eens gereciteerd, het begon zóó: Kéll blúddie needanik labbóm. 't Leek wel Hottentotsch!...
V. B. Mijn beste Kwastenburg, hoe kunt ge nu over een taal oordelen, waarvan ge niets anders hebt gehoord, dan een verkeerd uitgesproken vers? Hoe vindt ge dit: Gótt saafe auwer nooble kween.
K. Leelijk, afschuwelijk, verfoeiëlijk; is dat de tweede regel?
V. B. Dat is de eerste regel van het Engelsche volkslied.
K. .... O.... zoo... dat wist ik niet!
V. B. (spottend). Maar zie je, dat Engelsch... dat is dan ook een onzintaal...
K. Maar toegegeven nu, dat ik over de uitspraak niet kan oordeelen, 't is toch een onmogelijkheid, dat Volapük de andere talen zal verdringen, zooals de tíédells, of hoe heeten die lui ook weer, willen!
V. B. Mijn waarde vriend, ge zijt zeker verkeerd ingelicht; Volapük moet gen enkele taal verdringen, maar naast de andere talen staan, zooals het Latijn.
K. ...O, zoo, dat wist ik niet... maar waarom neem je dan geen Latijn?
V. B. Omdat Latijn zich zoo maar niet laat nemen. Om Latij goed te kunnen lezen en schrijven, heeft men minstens zooveel studiejaren noodig als voor Volapük dagen.
K. Ja, zie je, dat wist ik niet!... maar hoe gauw zou je dan Volapük wel kunnen leeren?
V. B. De geheele spraakkunst en al hare regels in een paar dagen.
K. Och kom, dat is nonsens... Je moet toch bijvoorbeeld de verbuiging der lidwoorden en meer dergelijks leeren.
V. B. Lidwoorden worden niet gebruikt.
K. Niet gebruikt? Maar dat is toch wezenlijk onzin... wie heeft dat nu ooit gehoord, een tal, die geen lidwoorden gebruikt!
V. B. Ongeveer evenals het Latijn.
K. O, zoo, dat wist ik niet!... maar de uitspraak?
V. B. De uitspraak is doodeenvoudig.
K. Maar de Franschen zullen de g niet kunnen uitspreken.
V. B. De g komt niet voor, tenminste onze Hollandsche niet.
K. Ja, maar.... dat wist ik niet... maar de r komt toch ook in Volapük voor en die kan ook overal niet worden uitgesproken.
V. B. Ja, zij komt voor, maar kan meesttijds vermeden worden.
K. ... O... en de klemtoon dan, ja, de klemtoon...
V. B. De klemtoon valt altijd op de laatste lettergreep.
K. Och... maar dat is immers....
V. B. Ongeveer evenals in 't Fransch.
K. Wat in 't Fransch? dus zooals bij de worden avoir, éducation, maison, éventail, enfant... ja... gunst, maar dat wist ik niet!
V. B. Juist, - de verbuiging van het woord fat, de vader, luidt: fat, fatá, faté, fati.
K. En van moeder?
V. B. Mot, motá, moté, moti.
K. En van de uitzonderingen?
V. B. Die zijn er niet in Volapük.
K. O, zoo, ja zie je, als ik dat allemaal geweten had, maar dat wist ik niet!
V. B. Juist. „Dat wist ik niet!” Ziedaar de verontschuldiging voor onbekookte papagaaiachtige oordeelvellingen van professoren en niet-professoren, van half-kenners en niet-kenners, van ex-kruideniers en handelslieden, van timmerlui en smeden en... ja van iedereen, die zonder oordeel wil oordeelen, in spoorwagens en koffiehuizen en huiskamers en overal. Ja, waarlijk. Bij letterkundigen, omdat Volapük een hulpbrug over de spleet in het ijs dreigt te worden, een brug zonder bruggeman, een hulpbrug, waaraan niets is verbonden dan een weinig geduld en een paar gulden voor eene grammaire. Hier is niets te verdienen voor beoefenaars van vergelijkende letterkunde of schriftgeleerden. Bij letterenkundigen uit... onkunde. „Dat wist k niet” eene fraaie verontschuldiging!
K. .... Je moet me toch eens vertellen, waar ik een woordenboek en een spraakkunst kan krijgen!...