De Maasbode/Jaargang 63/Nummer 23907/Een stedelijk museum te Roermond

Uit Wikisource
Een stedelijk museum te Roermond
Auteur(s) R.L.
Datum Dinsdag 15 september 1931
Titel Een stedelijk museum te Roermond. Architectuur en Schilderkunst. Bij Ir. Jos Cuypers
Krant De Maasbode
Jg, nr 63, 23907
Editie, pg [Dag], tweede blad, 5-6
Opmerkingen Pierre Cuypers vermeld als P.J.H. Cuypers, Henry Luyten als Henri Luyten
Brontaal Nederlands
Bron delpher.nl
Auteursrecht Publiek domein

[5]


[...]


Ir. Jos. Cuypers, met wien wij een onderhoud hadden over
het nieuwe Stedelijk Museum te Roermond.


[...]


LETTEREN EN KUNST.

EEN STEDELIJK MUSEUM TE ROERMOND.

Architectuur en Schilderkunst.

BIJ IR. JOS CUYPERS.

      Welbewapend waren wij uitgetogen naar Roermond, met een volle vulpen en een leege bloc-note, mitsgaders een reeks juist-omschreven vragen, die wij plichtmatig op een rijtje hadden gezet.
      Maar toen wij bij architect Cuypers waren aangeland, en toen, na een hartelijke wederzijdsche begroeting, de gastheer het woord had genomen, vergaten we schielijk heel onze journalistieke wapenrusting, om slechts te luisteren naar den prettigen verteller, die zóó goedgehumeurd, ongedwongen en welbespraakt aan het keuvelen sloeg, dat wij nauwelijks meer dachten aan het eigenlijke doel van ons bezoek.
      Denken was hier trouwens vrijwel overbodig: wij hadden slechts ooren en oogen den kost te geven. Want toen we de gastvrije huiskamer waren binnengetreden, bevonden we ons meteen midden in het „architectuur-museum Cuypers”!
      Immers „Hier arbeidde Dr. P. J. H. Cuypers van 1856 tot 1921, – Hier huisde het gezin Joseph Cuypers-Povel van 1906 tot 1931 – Hier werd op 22 December 1927 de Roermonsche Academische Kring gesticht.”
      Zoo zal het opschrift luiden in een gebrandschilderd venster, geschenk der vriendenschaar van den R. A. K. aan zijn zeventigjarigen voorzitter, dat de heugenis aan het roemrijk verleden bij het nageslacht levendig zal houden.
      Deze heugenis leeft trouwens in elken steen van de monumentale woning. Zij spreekt uit de kruisgewelven, die de vertrekken en zelfs de kelders overhuiven, uit de stijlvolle eikenhouten meubelen, uit de veelkleurige tafereelen, die naar middeleeuwschen trant de paneelen der kastdeuren versieren en uit het smeedijzeren beslag, meesterwerk van den beroemden kunstsmid uit Lier.
      Maar terwijl wij oog en hart te gast lieten gaan aan al het moois rondom, lei de gastheer ons een teekening voor, waarboven met sierlijke letters het opschrift prijkte: „Museum Henri Luyten”.
      En toen wij hem verbaasd aankeken, vertelde hij ons de geschiedenis van dezen stoeren zoon van Roermond, die reeds op jeugdigen leeftijd zijn vaderstad verliet, maar haar als een rechtgeaard Limburger toch niet vergeten kon.
      Aldra gewonnen voor het impressionisme in een tijd, toen deze „nieuwe” richting in de schilderkunst nog als een artistieke ketterij werd beschouwd, is hij haar trouw gebleven tot in zijn verren ouderdom.
      Weinig kunstenaars hebben de lijn van hun levenswerk zoo vast getrokken als hij. Vóór vele jaren bracht een zijner werken, een portret van Dr. Langenhoff, hem in aanraking met diens vriend, arcnitect Cuypers Sr. En de visie van den schilder bleek zoo juist, de gelijkenis zoo treffend, dat de oude „Gothieker” zijn aanvankelijken weerzin tegen de „moderne” en „slordige” wijze van „verfkladden” ter zijde stelde en den toen nog jongen artist van harte geluk wenschte met zijn van leven tintelend stuk.
      De band, die toen werd gelegd, is nooit verbroken, en de zoon heeft de genegenheid van den vader geërfd. De beide tijdgenooten Joseph Cuypers en Henri Luyten zijn altoos met elkaar bevriend gebleven, hoever beider werkkring en levensloop ook uiteen is gegaan.
      Veruit het grootste deel van zijn kunstenaarsbestaan heeft Henri Luyten te Antwerpen gesleten al heeft hij ook een poos lang te Weenen gewerkt, waar hij door de „Sezession” – een artistieke reactie tegen de starre behoudzucht der Academie – met geestdrift werd binnengehaald.
      Maar te Antwerpen schilderde hij zijn groote doeken – portretten, groepen, landschappen – en bovenal zijn „Werkstaking”, een omvangrijk drieluik, van impressionistische inspiratie en sterk dramatisch effect.
      Een dertigtal dezer doeken heeft de thans ruim zeventigjarige schilder afgestaan aan zijn vaderstad. En toen B. en W. een geschikte plaats zochten om deze kunstschatten te bewaren, kwamen zij vanzelf op het denkbeeld om een stedelijk museum op te richten, waar naast het oeuvre van Luyten ook ruimte zou wezen voor andere stukken van waarde uit de kunstgeschiedenis van Roermond.
      Zooals dikwijls gebeurt, heeft men oorspronkelijk de voor de hand liggende oplossing over het hoofd gezien. Eerst toen het eene plan te breed en het andere te smal bleek, het eene te klein en het andere te kostbaar, is men op het gelukkig idee gekomen, om de woning, waar vader en zoon Cuypers meer dan zeventig jaar hebben gearbeid, in te richten tot museum van de stad Roermond.
      De woning zal in hoofdtrekken worden behouden in haar tegenwoordigen toestand, maar zij zal worden uitgebreid met een tweetal zalen, waar de stukken van Luyten een eereplaats zullen verwerven. En vandaar het bouwplan, dat ir. Cuypers ons toonde.
      Ook menig souvenir van den ouden grootmeester der Nederlandsche bouwkunst zal hier met groote piëteit worden ondergebracht. Uit het Rijksmuseum, dat hij bouwde, zullen de eerste meubelen, die hij in 1859 naar eigen inzicht liet vervaardigen, de schetsen, die hij ontwierp, de studie-teekeningen, die hij maakte, weder terugkeeren naar zijn geliefd Roermond.
      En bovendien zal er nog plaats genoeg zijn voor menig waardevol kunstvoorwerp, dat thans nog half vergeten sluimert in de stoffige archiefkasten, waaruit onlangs tot verbazing van velen, de oude eerebekers der stad gaaf en ongeschonden voor den dag kwamen.
      Dit alles en veel meer nog vertelde onze gastheer, terwijl hij keuvelend rondliep, onze aandacht nu eens op deze dan weer op gene interessante bijzonderheid vestigend, tot hij ons voorging naar buiten, waar hij met voldoening wijzen kon op de prachtige ligging van het nieuwe museum aan den breeden rijksweg naar Maastricht, te midden van velerlei bouwkundige scheppingen, welke aan drie generaties van het geslacht Cuypers – ook de kleinzoon en naamgenoot van den grooten doctor is architect – het aanzijn danken.
      Ten slotte bezochten wij het kunst-atelier, en met onverdeeld genoegen konden wij eens te meer vaststellen, dat het vasthouden aan de beproefde tradities der katholieke kunst geen beletsel is voor het toepassen van nieuwere vormen en denkbeelden.
      Zoo zagen wij verschillende welgeslaagde beeldhouwwerken in wording; en onder de religieuse schilderstukken werden wij vooral getroffen door de innig devote kruiswegstaties voor de gasthuiskapel te Heerlen, keurig ge-


[6]


[...]


penseeld door de vaardige hand van mevrouw Tine Mehl–Alberdingh, een loot van den ouden stam, die Nederland reeds zooveel goeds en moois heeft geschonken.
      Toen wij afscheid namen, drukte ons de gastheer glimlachend op het hart: „Vergeet vooral niet te vermelden, dat ik er niet aan denk Roermond metterwoon te verlaten: hier heb ik jarenlang geleefd en gewerkt, hier bindt mij de vriendenkring van den R.A.K., waarin ik mij zoo volkomen thuis voel. Er is geen sprake van, dat ik plannen zou overwegen, om te verhuizen.”
      En zoo zal dus het stedelijk museum gevestigd worden in de woning van architect Cuypers: maar architect Cuypers blijft gevestigd te Roermond.

R. L.