Het Oude Volk/Jaargang 3/Nummer 9/Hond en kat

Uit Wikisource
‘Hond en kat’ door H.A. Feys
Afkomstig uit Het Oude Volk, jrg. 3, nr. 9 (17 maart 1920), [p. 11]. Publiek domein.
[ 11 ]

Hond en kat.

Een hond en een kat hadden denzelfden meester en toch leefden ze in groote vijandschap.

Hun meester was een vivisector. In diens ontzettende werkplaats waren allerlei hokken met dieren, honden, katten, eenden, konijnen, alles moest aan het lancet gelooven, de wreedste proeven werden op hen gedaan in naam der wetenschap, in naam der barmhartigheid en het medelijden.

De hond en de kat werden echter gespaard!, want het waren zijne huisdieren, bijgevolg behoorden ze tot zijne familie. En toch leefden ze in vijandschap met een groote haat tusschen hen in. Want de hond zag de gebreken van de kat en zijn eigen niet en de kat zag al wat de hond ontbrak en geen gebreken in zichzelf. De hond kon van de kat de slangachtige bewegingen niet verdragen, ’t vleien kruipen en klagend miauwen, ook als daar in het minst geen reden toe was, en de kat vond het blaffen van de hond onaesthetisch en een gruwel; zijn ruige stijve haar, zei ze, kwam regelrecht van den duivel. Zoodra de hond de kat zag, wilde hij haar te lijf, de kat blies, de hond blafte, het was een helsch leven en zoo gingen de schoone dagen voorbij.

Op een keer was de kat weer voor den vijand gevlucht en tot boven in een boom. Er kwam iemand voorbij en vroeg: Waarom leeft ge uw korte leven niet in vrede en broederschap? De hond zei: hoe zou ik in broederschap leven met een dier dat geen hart heeft? Heusch, het is zoo, in haar borst is het leeg als in de duisternis, daarom is ze zoo valsch. Zulk een ondier moet verdelgd worden.

De kat zei: De hond heeft geen hersens, in zijn hoofd is het leeg als in een gat; hij kwispelt als men hem slaat en likt dan de handen van zijn baas. Bah! Zou ik hem dus niet krabben.

Toen zei de voorbijganger. Uw gedaante is even groot en uw meester een vivisector, die heeft katten en honden om te martelen en open te snijden. Ga dus beiden eens in zijn werkplaats als hij een hond en een kat versnijdt en zie of de hond geen hersens en de kat geen hart heeft.

Zoo deden ze. Zij waren in de werkplaats van den meester, toen deze een kat en een hond van gelijke grootte ontleedde; uit de borst van de kat haalde hij het hart en ook het hart uit de borst van den hond. En uit het hoofd van de kat werden de hersens genomen, benevens de hersens uit het hoofd van den hond.

Deze vier dingen werden op een schotel gelegd, zoodat men niet meer wist welk hart van de kat en welke hersens van de hond waren. Daarop werd het hart van de kat en het hart van den hond gewogen. En het woog bijna even zwaar. En de hersens van den hond en die van de kat werden gewogen. En zie, die wogen bijna even zwaar.

Toen ze dat zagen slopen hond en kat stilletjes weg, want ze schaamden zich voor elkaar. En daarna sloten ze vriendschap en leefden in vrede, want ze wisten nu, dat hoewel de eene een stem had, die blafte en de andere een stem die miauwde, en al was van de een het haar ruig en van de andere glad, binnen in hen iets was, al kon men het niet zien, dat o zoo weinig van elkaar verschilde.

H. A. FEYS.

(Overgenomen uit „Eenheid”).