Nieuwsblad van het Noorden/Jaargang 48/Nummer 295/Menso Alting hield hier de eerste openbare Hervormde Predicatie 27 Juli 1594

Uit Wikisource
Menso Alting hield hier de eerste openbare Hervormde Predicatie 27 Juli 1594
Auteur(s) T.
Datum Zaterdag 14 december 1935
Titel Menso Alting hield hier de eerste openbare Hervormde Predicatie 27 Juli 1594
Krant Nieuwsblad van het Noorden
Jg, nr 48, 295
Editie, pg [Dag], 29
Brontaal Nederlands
Bron kranten.delpher.nl
Auteursrecht Publiek domein

MENSO ALTING

Hield hier de eerste openbare Hervormde Predicatie 27 Juli 1594


De koorgang in de Martinikerk


      „Als een breede golfstroom ging in het midden der 16e eeuw door de oude moederkerk van Stad en Lande een reformatorische beweging, die door overheid noch inquisitie belemmerd, een effen weg vond in het hart des volks. De stroom werd hoofdzakelijk gevoed door het onderwijs op de scholen van ter Aa en Sint Maarten, waar de meeste zonen der Ommelander edelen en eigenerfden hun eerste klassieke opleiding ontvingen.” In deze treffende woorden vat Dr. Wumkes het opkomen der nieuwe leer in Stad en Lande, het voorspel der Hervorming, samen. Langzamerhand kromp hier het gebied van Spanje in en ten laatste was de vesting Groningen alleen maar meer Spaansch. De Ommelanden behoorden weer tot de Unie: de Katholieke leer was verdrongen door de Hervorming. We weten, dat de Hervormde leer hier definitief werd ingevoerd in 1594, toen Prins Maurits en Graaf Willem Lodewijk de stad Groningen na een beleg van twee maanden veroverden en de stad dus aan de heerschappij van Spanje en aan het Katholicisme ontrukten. Groningen kwam weer bij de Unie, Willem Lodewijk werd Gouverneur van Stad en Ommelanden. De regeering werd natuurlijk veranderd, de Groningers waren van den eed aan den Spaanschen vorst ontslagen. Men legde een anderen eed af: men zwoer „hou en trou” aan den Stadhouder en de Staten Generaal! Het Tractaat van Reductie bepaalde, dat „binnen der stadt Groeningen ende Landen gheen ander Religie geëxerceert zal worden dan de gereformeerde Religie, zulcx als die jegenwoordelick in de geunieerde Provinciën openbaarlick geëxerceert wort mitz dat neymandt in zyn conscientie oft gewissen zal worden geinquireert, onderzocht of beswaert”.
      Willem Lodewijk zag nu uit naar kundige kerkdienaars. Geen wonder, dat hij zich wendde tot den grooten voorstander der Hervorming, Menso Alting, predikant te Emden. De Groningers waren zeer op Alting gesteld. Men kende hem, hij had hier gestudeerd en ook reeds te Helpman gepredikt. Hij had hier grooten invloed, men verwachtte veel van hem. Coenders van Helpen, te Emden vertovende, werd voor de Reductie reeds opgedragen, alle pogingen in ’t werk te stellen Alting hier te krijgen. Hij moest den Raad van Emden en zoo noodig den Graaf van Oost-Friesland dringend verzoeken, Alting naar Groningen te zenden. „Dit te Emden veel beweginge veroorzakende onder de borgers, en daar bij komende de gevaarlyke toestandt der Oostvriesche kerke in die tijdt, zondt de Emder kerkeraadt twe predikanten met twe Ouderlingen aan gemelde Coenders, om hem zijn voornemen te doen staken”, getuigt een Oost Friesche kroniekschrijver. De Emders schreven naar Groningen, dat ze steeds bereid waren te helpen, maar Alting niet gaarne afstonden. De Groningers zonden een schrijven aan den Kerkeraad van Emden, waarin men er sterk op aandrong Alting toch naar Groningen te zenden, om hier de Hervorming te bevorderen.
      Menso Alting was een Drenthenaar van geboorte. ’t Geslacht Alting stamt oorspronkelijk uit het dorpje Armen, bij Anloo. Reeds in ’t begin der 14e eeuw vindt men deze familie Alting vermeld. Rudolf Alting, gehuwd met Immetje Schierbeek, was indertijd schout of schultus (rechter) te Eelde. Dit echtpaar werd gezegend met 9 kinderen. Een dezer kinderen was Menso Alting, die 9 Nov. 1541 te Eelde werd geboren. Menso ging op jeugdigen leeftijd reeds naar Groningen, bezocht er de Latijnsche school en stond onder het toezicht van z’n oom Egbertus. Later studeerde hij te Hamm, vertrok naar Keulen om priester te worden. Evenals Maarten Luther bracht het lezen van den Bijbel ook hem tot rijp nadenken. Vooral de brief aan de Romeinen maakte op hem diepen indruk. In 1565 vertrok hij naar de Universiteit te Heidelberg. ’t Volgend jaar reeds werd hij tot den predikdienst bekwaam geacht en kort daarop preekte hij voor een groote menigte te Helpman. Hij werd beroepen als predikant te Sleen – 1566. Bij de komst van Alva vluchtte hij naar de Paltz, waar hij drie jaar werkte. In 1571 huwde hij met Maria Episcopia Bischoff.
      Omtrent z’n huwelijksvoorstel vindt men genoteerd, dat hij Maria niet begeerde indien zij geen genegenheid voelde met hem, om den wil des Verlossers, ballingschap, ellende, smaad en hoon te ondergaan. Dit voorstel deed Maria’s vader aarzelen maar de moeder was van gevoelen, dat men zulk een schoonzoon zelfs zoeken moest.... Alting werd predikant te Heidelberg. Door z’n goede eigenschappen als predikant verkreeg hij vele beroepen: Middelburg, Delft, Emden. In Oct. 1575 ging hij een beroep naar Emden aannemen, waartoe P. Dathenus hem zeer aanspoorde. Ook medelijden was oorzaak, dat hij het beroep aannam. Een geweldige pest teisterde in die dagen Emden en deze gevaarlijke ziekte beroofde de stad van al haar predikanten, op één na. Alting werkte 37 jaar te Emden.
      Toen den 24 Juli 1594 de Spanjaarden onze stad verlieten en de vrijheid er heur intocht deed, maakten de Hervormden direct een dankbaar gebruik van de zegeningen hun gebracht. In het oudste kerkeboek vindt men daarover deze aanteekeningen: „Anno 1594 den 24 Julij hefft men in S. Martens Kercke unde Cloesteren alle beelden begint uth tho nemen, sehr ordentlyck, met besloten deuren unde consent van zyn Exellentie unde onsen Stadtholder”. „Den 27 Julij is die erste predicatie, doch sonderlinghe (inzonderheid) ein dancksegginghe tegens Godt oopenbaer in s. Martens Kercke ghedaen van Menso Alting, prediger binnen Embden, unde men song den 103 psalm des Wonsdaeges nae Jacobi anno 1594”.
      Alting was door drie brieven uitgenoodigd hier de eerste Herv. predicatie te houden: een van Maurits, een van Willem Lodewijk, een van den Raad van Staten, die zich tijdens het beleg alhier bevond. De brief van Willem Lodewijk luidde: „Werdige, Hoochgeleerde en discrete lieve besondere: die Heeren Raden van Staete, Zyne Excellentien, als ook wy inzonderheid, solden seer geern sien, dat UE. wilde haer en ons te gevalle die eerste predikatie binnen die Stadt Groningen doen, begeren derhalven UE. willen sulks niet afslaen, maer tot dien einde datelyk hierwaerts in ’t leger komen, om daar beneffens nog in enige nodige en wichtige saeken Uw advys en gedancken te gebruiken. Ende willen vastlyk verholpen dat hierin by die selve geen swarichheid sal gemaakt werden. Daeran ons angename gevallen geschiedt, en syn geneigt ’t selve hen wederom ter gelegenheid te erkennen. Hiermede U. L. den Almachtigen bevelende.
Datum Peyse in ’t leger den 11 July 1594.
            U. L. seer goed vriend
            Wilhelm Ludwig Graff Zu Nassau.
      Alting voldeed aan het verzoek en hield, zooals we reeds zagen, den 27 Juli 1594 de eerste Gereformeerde Predicatie in onze Martinikerk. Hij had tot tekst gekozen Psalm 118, vs. 22—24: De steen, dien de bouwlieden verworpen hadden, is tot een hoofd des hoeks geworden; dit is van den Heere geschied en het is wonderlijk in onze oogen; dit is de dag, dien de Heere gemaakt heeft, laat ons op denselven ons verheugen en verblijd zijn.
      Den volgenden dag — 28 Juli — werd de predikdienst in s. Maartenskerk waargenomen door de Hoogleeraren in de Godgeleerdheid Sibrandus Lubbertus en Martinus Lydius van Franeker. Welke merkwaardige veranderingen, uitwendig en inwendig, zichtbaar en onzichtbaar! aldus Prof. Van Rhijn en de geleerde vervolgt: De kruisen en beelden, monstransen en wierookvaten zijn in alle stilte verwijderd. De altaren der heiligen staan koud en verlaten. De reliqui van den heiligen Odgerus wekt geen belangstelling meer en is misschien reeds verwijderd, evenals het kastje met den wonderdoenden arm van den Dooper. Het Roomsche Godshuis is een Protestantsch bedehuis geworden.
      Alting bracht met de twee Franeker Hoogleeraren hier een voorloopige regeling tot stand te midden der kerkelijke verwarring. Edzard de Tweede, graaf van Oost Friesland, nam Alting het kwalijk, dat hij te Groningen de eerste Herv. predicatie had gehouden. Men ging hier in de stad onder leiding van Willem Lodewijk, daarin gesteund door Alting en den Ommelander Gedeputeerde Doede van Amsweer, al spoedig een viertal predikanten beroepen, die in Sept. met de gekozen ouderlingen en diakenen werden bevestigd. Willem Lodewijk noodigde Alting uit bij de plechtige installatie tegenwoordig te zijn en verzocht tevens ouderlingen, diakenen en predikanten van Emden dit toe te staan.
      De eerste Avondmaalsviering had plaats „aen eersten Decembris, up ein Sondach, nae die predicatie in S. Martens kercke, ende alle veerndeel jaers bij beurten in de twee kercken gheholden als Martini ende ter Ae”. Inmiddels „hefft men den 2 Augusti oock uth der Ae Kercke die affgodische beelden ghedaen en den 14 Augusti is in der Ae de eerste mael ghepredighet. Dess sij Godt gheloovet in eeuwicheijt”. Voor de eerste Avondmaalsviering had men twee bekers laten vervaardigen met het opschrift in het Latijn: „Den eersten December zag het herboren Groningen de geloovigen voor de eerste maal naar behooren toetreden tot den heiligen disch”.
      Men had eerst veel moeite in de verschillende dorpen Herv. predikanten te verkrijgen. Men schreef daaromtrent een brief aan Alting, waarin men hem speciaal verzocht bij het bezorgen van predikanten voor dit gewest „ook te gedenken aan de verstrooide kerken, die aan de Westzijde van het Reijdiep waren gelegen”. Door den invloed van Alting kregen we hier vele predikanten uit Oost Friesland. In 1596 werd het stadhouderschap over Drenthe aan Willem Lodewijk opgedaragen. Ook in Drenthe trachtte hij de Hervorming in te voeren. De synode te Groningen besloot in 1597 „ock mede bij sin Gn. tho vörsoeken, dat Drente mith rerormierde predigern vörsehen (voorzien) und die Papistissche dienst und priestern affgeschaffet unde geremovirt worden”. in Nov. van hetzelfde jaar schreef de Stadhouder aan Alting een brief, hem verzoekende, naar hier te komen, om over deze zaak te beraadslagen. Waarschijnlijk heeft Alting aan dit verzoek voldaan. De Stadhouder deelde Alting mede — 1598 — dat er in Drente zeven kerspelen waren, die een predikant zeer goed konden onderhouden. Deze parochies moesten eerst voorzien worden van een leeraar. De overige gemeenten wilde de Stadhouder eerst laten zooals ze waren, totdat — de noodige middelen gevonden waren. Alting werd aangezocht voor die zeven parochies „bekwame, godzalige mannen” uit te zoeken. Deze 7 gemeenten waren: Meppel, Diever, Havelte, Vries, Kolderveen, Anloo, Koevorden. Het ging echter niet vlot met het benoemen van predikanten. ’t Zou ons te ver voeren, hierover uit te weiden. De Stadhouder stelde voorop, dat Alting zich bij de keuze der predikanten niet diende te haasten. Hij schreef aan Alting: „Wilt doch bequame personen van onstraffelyken leven uitzoeken ende liever des te langer tyd daartoe nemen, welk raadsamer is, als in haast met onbequame sich te behelpen”.
      Groningen en Drenthe zijn korten tijd kerkelijk vereenigd geweest. Op een classicale vergadering in 1602 te Assen onder voorzitterschap van Alting gehouden, werd besloten, dat de predikanten zich in alles aan de Groninger Kerkenordening moesten onderwerpen. In 1605 werden beide gewesten echter kerkelijk weer gescheiden.
      Alting werkte 37 jaren te Emden, waar hij 7 Oct. 1612 in den ouderdom van ruim 70 jaar „tot droefheidt van de gansche Gemeinte, welke hem altydt als eenen Vader hadde geeerdt”, overleed. Elf dagen voor zijn overlijden nam hij plechtig afscheid van zijn ambtgenooten, betuigende, dat hij zijn einde voelde naderen. Drie dagen voor zijn dood nam hij zijn laatste predikbeurt waar. Graaf Enno van O. Friesland getuigde bij Altings overlijden: „’t afsterven van den Heer Menso is my leed: myn Graafschap zal zijner nog wel missen, hy was waarlyk een vroom man, en zoo veerdig in zyn raadslagen, en in andere bezwaarlyke zaaken, tot zyner overweeginge gebragt, als ik nog zyns gelyken niet gekendt hebbe”.
      Alting werd plechtig in de Groote Kerk te Emden begraven. Emmius, die een levensbeschrijving van Alting gaf, zorgde voor een Latijnsch grafschrift, waarvan een 18e eeuwsche schrijver deze vertaling gaf:

Voor den allerbesten, allergodvrugtigsten Allerberoemsten Man.
Menso Alting,
Waarlyk uitmuntend Godsgeleerde, die Kristus in ’t weiden der Kerke
Te Dirmstein, Heidelberg, Embden, 45 jaaren lang getrouw heeft gediendt,
Voornamentlyk heeft by de Kerke van Embden, waar over hy 37 jaaren is geweest,
En by alle de nabuurigen in dit landt en by anderen zeer veel verdiendt.
Den allervoortreffelyksten in gaaven des gemoeds, en deswegen by alle goeden bemindt en geeerdt,
Hebben deezen steen, waaronder zyne overblyfselen, eene opstandinge verwagtende, rusten, als voor den allerliefsten Man,
Maria Episcopia
En voor den allerbeminsten Vader de kinderen treurende gesteldt.
Hy heeft op aarde geleefdt 70 jaaren, 10 maanden, 26 dagen.
Is getrouwdt geweest met die zelve huysvrouwe Maria 41 jaaren 11 dagen,
Hy is ten hemel gegaan in ’t jaar van Kristus 1612 den 7 Octob.
Voor wien dit grafschrift als voor zynen allerliefsten vriendt treurig heeft geschreeven
zyn vriendt Übbo Emmius.

      De nakomelingen van Alting bewaarden sedert jaren een Avondmaalsbeker, die – zoo werd beweerd – Alting gebruikt had bij de godsdienstoefeningen te Helpman. Deze beker — thans in ’t Koninkl. Museum te Den Haag — werd, zoo vonden we genoteerd, in 1840 aan Koning Willem II, toen deze een reis deed naar Appingedam, vereerd. De beker gelijkt veel op een bierglas. Men vindt er twee gevouwen handen, een zwaard vastklemmende, op gegraveerd. ’t Lat. opschrift is ontleend aan de Vulgata. In den Bijbel komen die woorden voor in Ps. 116, vs. 12 en 13. De bijgevoegde woorden „ad necessitatem non ad voluplatem bibendum”, d.i. „om er uit nood, niet tot genot uit te drinken”, doelen zeker op de vroegere bestemming van het glas. Verder vermeldt het opschrift het jaartal 1581 en den naam Ghozen Luynge. In 1598 was een Goossen Luynge lid van den Raad onzer stad en in 1599 Burgemeester. Of Alting den beker te Helpman gebruikt heeft, blijft nog de vraag. In 1581 waren de Coenders buitenslands en de Coendersborg te Helpman stond leeg en verlaten. Hoe dan ook, de beker kwam in ’t bezit van Alting en hij zal het glas gebruikt hebben bij de Avondmaalsviering van ballingen.
      Van de kinderen van Alting is vooral Henderik bekend geworden als Hoogleeraar te Heidelberg en te Groningen. Hij overleed in 1644 te Groningen en werd in de Broerkerk begraven. De laatste vertegenwoordiger van dit geslacht Alting — Menso A. geheeten — is als oud-Raadsheer van het Hof van Drenthe in 1831 te Brummen overleden. De bekende Dr. Bernard Alting, eens syndicus der stad, d.w.z. stadsadvocaat, stamt van een andere familie Alting.
      Menso Alting heeft de Hervorming groote diensten bewezen: niet alleen in O. Friesland, Groningen en Drenthe, maar ook in Friesland en Holland. Zijn naam blijft onafscheidelijk aan de geschiedenis der invoering van de nieuwe leer verbonden. Zijn geschilderd portret bevindt zich in het Museum te Emden. Jammer — we waren niet in de gelegenheid er een reproductie van te nemen.

T.

(Nadruk verboden).